We hebben het wel eens over uitstervend ambacht, Cornelis van Spanje was zeker iemand die een ambacht verstond dat nagenoeg helemaal is uitgestorven. Zeker, er zijn nog liefhebbers die het beheersen, maar de vraag naar hun zelfgemaakte uurwerken is laag, ze zien hun vakmanschap als een hobby waar je veel geduld voor moet hebben en vooral als aangename tijdspassering. Ze houden er zelfs beurzen voor, waar ze elkaar komen bewonderen.
Cornelis van Spanje was in zijn tijd, begin 19de eeuw, ook zo iemand van een uitstervende soort. De in 1809 in Asperen geboren meester-klokkenmaker maakte zijn uurwerken helemaal zelf.
Je moet er niet aan denken, kijkend naar een van de uurwerken van zijn hand in de stijlkamer van het Streekmusuem, wat daar allemaal bij kwam kijken. Voor de kenners een lust voor het oog, mensen met wat minder technische gaven duizelt het al snel. Want elk radertje is met de hand gemaakt, de gewichten zijn gebalanceerd, de onrust met de hand gezaagd en op maat gevijld en de veer is zelf uit staal gebogen. In het klokkenmuseum in Schoonhoven hingen nog meer van zijn uurwerken, wonderen van vernuft en vakmanschap, maar dat bestaat niet meer, de collectie is verspreid.
Maar ook in de negentiende eeuw schreed de techniek voort, uurwerken werden meer en meer op grote schaal geproduceerd, werden goedkoper en voor meer mensen te betalen. Uurwerkmakers legden zich toe op het repareren en onderhouden van de wandklokken en pendules. In die eeuw zaten er wel zes in de stad Tiel, en ze hadden blijkens de annalen allemaal een goede boterham. Cornelis had een zoon, Teunis, die het talent van zijn vader had geërfs en auteur werd van een gezaghebbend boek in de branche, het Handboek voor den Horlogemaker, uit 1864, dat hoofdzakelijk over reparaties ging.
In 1829 komt Cornelis van Spanje als horloge- en uurwerkmaker voor in de volkstellingslijsten. Hij zat aan de Weerstraat met zijn winkel, maar waar? In het Biografische Woordenboek van Tiel staat een foto van het begin van de Weerstraat bij zijn naam, met een wat algemene beschrijving ‘woning van’. Maar welk pand dan? De medewerkers van het Regionaal Archief Rivierenland weten raad. In de oorspronkelijke volkstelling wordt bekeken waar hij woonde en werkte. Maar daarmee, dat adres, ben je er niet. Gelukkig kennen ze wat archief- achterdeurtjes. Welk pand hoort er nu bij welk huisnummer? Het huisnummer was 270, de belastingarchieven van de gemeente geven het perceelsnummer op als 466. Op naar de oude kadasterkaarten uit die tijd, en daaruit blijkt dat het gaat om een stuk van het pand waar vroeger ijzerwarenhandel Lebbink in zat, het linkerdeel met de glas-in-loodruitjes. En tellend vanaf de hoek van de Groenmarkt kom je na zeven gevels op het linkerdeel van die voormalige ijzerwarenzaak, nu een kledingbedrijf. Niets meer van te zien natuurlijk, van de plek waar Van Spanje zwoegde aan zijn mechanische wondertjes.
Een ‘Spanje’ klok in de Stijlkamer van het Flipje & Streekmuseum
Reacties zijn gesloten.