Piskijkers

Door Huub van Heiningen op woensdag 1 juli 2015, geplaatst in Historie.

In de medische wereld is in drie eeuwen tijds veel veranderd. En toch …. Wie in het stadsarchief zoekt in de archivalia van rond 1700 zal met verbazing constateren dat juist in die wereld vraagstukken een rol speelden waarover ook de beleidsmakers van onze tijd over elkaar heen buitelen. De apotheek aan huis; de bevoegdheid van de apotheker om iets anders te geven dan wat de arts voorschrijft; de alternatieve genezers; het tuchtrecht en de kloof tussen welgestelden die zorg kopen en minvermogenden die van medische zorg verstoken blijven. Er werd 300 jaar geleden heftig over gediscussieerd en het draaide uiteindelijk allemaal om het geld. Er zou een boek over te schrijven zijn.

Het eerste dat opvalt is dat er toen in Tiel bepaald geen gebrek was aan medische zorg. Samen met Zandwijk had Tiel kort na 1700 ongeveer 2400 inwoners, dat is ongeveer 6% van het hudige inwonertal van Tiel. Voor die inwoners waren er toen vier apotheken – resp. in de Hoogeindsestraat, de Vleesstraat, de Weerstraat en de Kleibergsestraat – , vier medische doctoren en zes chirurgijns. Samen 14 “piskijkers” zoals de bevolking ze noemde en zoals ze dan ook heten op de schilderijen van b.v. Jan Steen.

Daarnaast werd de stad zo ongeveer jaarlijks bezocht door rondreizende “quacksalvers, oculisten, kiezentrekkers, landlopers, steensnijders, breukenhelers, handopleggers” etc. etc . De gevestigde piskijkers, die vonden dat hen door deze ambulante concurrenten het brood uit de mond gestoten werd, kregen in verloop van eeuwen van de magistraat vaak de toezegging dat dit soort volk buiten de stadsmuren gekeerd zou worden. Vergeefs – ze kwamen bijna elk jaar weer terug. De kwaliteiten die ze zichzelf en hun middeltjes toekenden, tart elke beschrijving terwijl de stadsbestuurders en vooral hun vrouwen best eens wilden ervaren of er in het alternatieve circuit toch niet een heilzaam middel te vinden zou zijn tegen de chagrijnige jicht of tanende schoonheid. Daarenboven: de “konstenaars” die een paar dagen hun tenten wilden opslaan in Tiel moesten daarvoor een flinke leges betalen en het stadsbestuur werd altijd geteisterd door geldgebrek.

Hoewel Tiel geen gilde had voor de gezondheidzorgers, was er tussen de drie categoriën een duidelijk onderscheid. De doctores waren de enige met een academische opleiding. Zowel apothekers als chirurgijns leerden het vak doorgaans van oudere vakgenoten, maar het was ook mogelijk een apotheek te beginnen of zich als chirurgijn te vestigen zonder enige opleiding. Jacob Verhel b.v . was het leven als varensgezel zat en leende in 1715 geld van zijn schipper om in Tiel een apothekerswinkel te beginnen. Het staat niet vast dat hij lezen en schrijven kon – zijn brieven aan het stadsbestuur liet hij door een ander (Schadd) schrijven. De chirurgijn, steevast ook baardsnijder of barbier, was in deze wereld de rouwdouwer, die vaak het vak meestal geleerd had in het leger of bij de marine en een patiënt b.v. een been afzette als dat nodig werd gevonden.

Het ging vaak mis en het stadsbestuur trachtte dan ook menigmaal via een verordening orde op zaken te stellen en dat leidde in 1679, 1691/2 en 1724/5 tot hevige disputen. In het stadsarchief wordt over die twisten een schat aan materiaal bewaard. Daaruit blijkt dat met name de apothekers en doctores er een voor die tijd fors inkomen uit haalden, dat er teveel beroepsbeoefenaren waren en veel broodnijd was. Het stadsbestuur verbood in zijn reglementen steevast de apothekers met hun flesjes en zalfjes op pad te gaan om patiënten te visiteren en diagnoses te stellen – ze mochten desgeroepen alleen met de klisteerspuit naar een patiënt. Alleen de doctor mocht recepten uitschrijven en de apotheker mocht geen ander medicament leveren dan wat daarop stond, noch dat recept voor iemand anders gebruiken. Daartegenover verbood het stadsbestuur de doctores medicamenten in huis te hebben of zelf te bereiden. De apothekers en soms ook de chirurgijns bepleitten dat zij onmisbaar waren omdat minder welgestelden de doctor niet betalen konden.

De chirurgijn had vaak een nevenbaantje, b.v. als bode of nachtroeper, maar dat kon ook opgaan voor de apotheker, of zelfs de doctor. Een van de meest kleurrijke figuren in dit gezelschap is Peter Swanendrift, die 1709 doctor werd op een dissertatie over geelzucht, ook Remonstrants predikant was en in hetzelfde jaar in de kerk van Wadenoyen trouwde met Theodora van Ackersdijk. In 1716 stond zijn geloof in de weg toen hij solliciteerde naar de functie van rector van de Latijnse school in Tiel. Hij mocht wel ‘scholarch’ worden, maar in 1727 werd hij ervan beschuldigd remonstrants gebeden te hebben bij een stervende en deswege voor het Hof gedaagd. In 1724 was hij ganzevedervoerder van de doctores en ging het z.i. om “een saack vande uytterste Teerheyt en het Swaarste gewigt, van het welcke in veel deelen het welwesen der Menschen is afhangende. Want gelijck den Mensch het Eelste en Dierbaerste is booven alle mede Schepselen op en in den gantschen Aertboodem, soo is ook de Gesontheyd voor een Mens de waardigste en genoeghsame de Eeuwighste Schat in dit tegenwoordige Leeven”.

Meer dan eens wilden de apothekers en ook de chirurgijns een ‘collegium medicum’ in het leven roepen – een soort tuchtrechtbank, die kon beslissen in geschillen. Dit werd telkenmale afgewezen door het stadsbestuur, dat ook in dit opzicht de teugels vast in handen wilde houden. Interessant is ook uit al die stukken te kunnen lezen, dat in die jaren de medische wetenschap zich kennelijk op een scharnierpunt bevond. Partijen sloegen elkaar om de oren met compendia, dispensatoria, compoditia, simplicia etc. en vragen zich af of nog steeds gevaren moet worden op het kompas van Claudius Galenus dan wel ruimte gemaakt moet worden voor “chimicalia”.

Kortom: de moeite waard er eens in te duiken

Reacties zijn gesloten.

Geverifieerd door MonsterInsights