Wat is een naam 4; DE HARINGBUYS

Door Huub van Heiningen op zondag 15 mei 2016, geplaatst in Kunst & cultuur, Historie. Weerstraat 47 en 49: de Cabeljau en de HaringbuysWeerstraat 47 en 49: de Cabeljau en de Haringbuys

Eeuwen geleden dreef de Tielse economie vooral op de visvangst. Geen wonder dus dat de uithangborden van minstens tien herbergen of handelshuizen daaraan herinnerden. De meest prominente daarvan zijn “de Haringbuys” met als buurman “de Cabeljouw”. Heel bijzonder is dat de gevel waarvan deze namen uithingen, nog intact is. Het gaat om het z.g. Gotische Huis – het prachtige duopand met zijn trapgevel op de hoek van de Weerstraat en de Kleibergsestraat.

Het is een pand met raadsels, zoals dat zo vaak het geval is bij meer dan 300 jaar oude gebouwen. Stadsrondleiders vertellen dat het pand uit de 15e eeuw stamt en bewoond werd door de gildemeester Hendrick Schull, wiens huismerk samen met het jaartal 1623 en de letters H.S. te vinden is in de sluitsteen van het zijpoortje. In zijn “Monumenten van Geschiedenis en Kunst” dateert Vermeulen de gevel op rond 1600 en uit uit de archivalia blijkt dat deze Hendrick Schull het pand pas officieel kocht op 30 oktober 1625. In 1632 was het “Gotische huis” nog van Gerrit Peters van Ermelen en zijn echtgenote Christina Joosten, die het pand al in 1607 in bezit hadden.

Van Hendrick Schull is bekend dat hij zich in 1608 liet inschrijven in het register van schippers die als burger van Tiel diverse tollen vrij mochten passeren. In dat register (OAT 145) tekende hij ook het huismerk dat we terugvinden in de sluitsteen boven het poortje. Hendrik was zeer vermogend en had in elk geval nog twee andere panden in de binnenstad. Hij behoorde tot een familie die al vele decennia in Tiel woonde en zijn naam dankte aan de ook toen al populaire platvis. Al in de 14e eeuw woonden er Schulls in dit stuk van de Weerstraat en om te ontkomen aan de Spaanse Inquisitie ontweek een aantel leden van deze familie in de jaren 1572-78 naar Keulen ( zie http://detielenaar.nl/historie/tielse-graven-keulen). Dat geeft grond aan de theorie dat Hendrick Schull, nu de aanhangers van de nieuwe geloofsleer in Tiel aan de macht waren gekomen, het voorouderlijk huis terugkocht van de Van Ermelens en dat pas officieel liet vastleggen in 1625 toen die beiden waren overleden.

Mogelijk waren de eveneens vermogende Van Ermelens scheepsbouwers – in het rechterlijk archief is te vinden dat Peter Gerrits van Ermelen, de zoon van het echtpaar waarvan Hendrick het huis kocht, in 1626 een “caeghschuyt” afleverde. De naam “in de Haeringbuys” duikt echter pas op in 1657, al wordt dan al vrij snel vermeld dat daar vanouds het bord met die naam uithing. Het “huys ende hofstatt in de Weerstraat, genaemt De Haringbuys”, is dan ondertussen via vererving eigendom van Jan Dircksen van Helden. Die draagt het pand in 1671 over aan Willem Tomassen de Reuver en Grietje Bartens.

Toen er in 1716 over geprocedeerd werd, woonde Jan de Reuver in “de Haeringbuys” en in 1736 was dat diens zoon Gerard. In 1746 was die alleen overgebleven en wilde hij naar het Gasthuis. Als burger had hij recht daarin opgenomen te worden, maar volgens de regels moest hij zijn bezit dan wel afstaan. In dat jaar ging dus de helft van het dubbele pand in eigendom over naar het Gasthuis en daarmee raakte het ook zijn oude naam kwijt. De gasthuismeesters verkochten het aan Jacob Peterse en zijn echtgenote Aaltje van Hoven en toen Jacob in 1783 oud en weduwnaar was geworden, verkocht hij het huis aan de welgestelde jongeman Louis Boers.

Ondertussen was aan de gevel van de andere helft – nu Weerstraat no 47 – een uithangbord met “de Cabellau” verschenen. Nog ten tijde van Hendrick Schull was dit pand geconfiskeerd door de magistraat, omdat de bewoner Hendrick van Bisselinck, zijn belasting niet had betaald. Het werd in 1628 publiek geveild en afgemijnd door Abert Tonisz. Via hem en ene Willem de Leeuw komt het in handen van Claes van de Brenck, heet het “de Cabellau” en is het – hoe kan het anders – een viswinkel. Dat blijkt ook uit het feit, dat het bij transporten in die jaren ook om winkelwaren en toonbanken gaat.

Ook de kleinzoon van Claes, Rutger Blom gaat op zijn oude dag naar het Gasthuis, zodat in 1752 ook deze helft van het Gotische Huis, eigendom wordt van dit verzorgingshuis. Bij de publieke verkoop ging het naar Dirck Brouwer, wiens weduwe het in 1773 verkocht aan de kleermaker Bart Bocko oftewel Bart Bokhoven. De naam Kabeljouw verdwijnt dan uit de stukken en het pand zelf wisselt  snel van eigenaar. In 1778 van Bart naar de kleermaker Ernst Pitlo en van hem in 1783 naar de brouwer Johannes van Biezen, die erin liet tappen en het verkocht aan de weduwe Etteling. Van haar ging het in 1785 naar Johannes Veltman en zijn vrouw Maria de Blank. Doordat in de z.g. Franse tijd veel gegevens zijn verloren gegaan, is het pand daarna pas terug te vinden bij de eerste volkstelling van 1829 en de eerste kadastrale opmeting van 1833. Het gehele pand, ook no 49, is dan eigendom van Louis Boers, die we veel eerder, in 1783 ontmoetten als een welgestelde jongeman.

Louis Boers had twee zonen, Johan Peter, die een slachterij en slagerswinkel exploiteerde in no 47 en Cornelis, die (waarschijnlijk evenals zijn vader) een bakkerij had in no 49. Die functie hield het pand nog ongeveer anderhalve eeuw. Van Cornelis Boers, ging de bakkerij naar zoon Adrianus en van hem naar kleinzoon, die ook Cornelis schreef. In 1878 ging de bakkerij naar Jacob van Dodewaard en in 1918 kwam de bakkerij in handen van Albertus Ruysink. Die bakte daar veertig jaar. Er zullen nog volop Tielenaren zijn die bij hem in het Gotische Huis hun brood, kletskoppen en andere producten kochten.

Op nummer 45 werd de “vleeschhouwerij” van Boers de schoen en laarzenzaak van J. Mulders. Na diens opvolger, de schoenmaker Johannes Merkenhof (geboren 1831) was het pand Verlofzaak totdat Wilhelm Gradisen (geboren 1892)  in 1928 een nieuw uithangbord “De goedkope rijwielzaak”  aan de gevel liet hangen. In 1938 ging zijn bedrijf over naar Stephanus Marinus van Ewijk.

Terug naar de Haringbuys, die mogelijk in de 16e eeuw ook in Tiel gebouwd werd. Petrejus (Oude zeilschepen en hun modelllen) vertelt ons dat de ontwikkeling van dit schip verband hield met de ontdekking van het haringkaken op zee, waarvoor een wat groter schip nodig was. De oudste tekening die hij van zo’n schip vond, dateert van 1548 (zie bijlage). P. le Comte weet ons te vertelllen dat het scheepstype zo snel populair werd dat er in 1644 al 1054 van voor de haringvangst op zee werden uitgerust. In Tiel begon in 1544 een periode van sterke economische opbloei (waaraan de Tachtigjarige Oorlog een eind maakte), zodat het dus best denkbaar is, dat er op de Noordzee op haring gevist werd vanaf in Tiel gebouwde schepen.

Het poortje van Hendrick SchullHet poortje van Hendrick SchullTweezijdig beschilderd uithangbord dat vroeger bevestigd was aan een herberg bij HeemstedeTweezijdig beschilderd uithangbord dat vroeger bevestigd was aan een herberg bij Heemstedetekeningen uit de studie van E.W. Petrejustekeningen uit de studie van E.W. PetrejusDe Haringbuys naar G. Groenewegen (1789)De Haringbuys naar G. Groenewegen (1789)De Haringbuys naar P. le Comte (1851)De Haringbuys naar P. le Comte (1851)

Reacties zijn gesloten.

Geverifieerd door MonsterInsights