Kolommetje: postuum
Aan het eind van de zondagmiddagen in de jaren tachtig, Tiel lag er nog half in puin bij en het weer is in mijn herinnering altijd grauw en koud, trok je van de redactie in de Weerstraat naar het politiebureau aan de Santwijcksepoort. Dat was zo’n jaren zestig-functioneel pand met een parkeerplaats en wat garages erachter, binnen was het kaal, functioneel, je kon de kots in de cellen voor dronkelappen ruiken vaak. Want daarvoor waren wij van de kranten er, om te horen wie zich dat weekeinde op welke manier had misdragen. Er bestond geen internet, als je iets wilde weten moest je het in de krant lezen. En wij waren de boodschappers.
Die boodschap moest je meestal fysiek binnenhalen. Door een bijeenkomst bij te wonen, een persoon te spreken of naar een voorlichter te luisteren. Zo kwam ik Roel Knol tegen, een politieman die in zijn bureau genoeg status genoot om respectvol te worden bejegend door zijn jongere collega’s, en doorgewinterd genoeg door vele jaren op straat om de nodige nuance te kunnen aanbrengen in de verhalen over aanrijdingen, moord en doodslag en andere fijne gedragingen van de Tielse burgerij op uitgaansavonden. Roel snapte wat wij nodig hadden, wist van elke melding de details, maar las ze niet allemaal voor. Hij gaf je de gelegenheid zelf met iets te komen dat je had gehoord, hield eigenlijk niets verborgen, als je er maar zelf op kwam. Een heerlijke man om mee te werken. Hij begreep waar het over ging en wat we wilden weten, wij begrepen dat hij –in de weekeinden was hij vaak ook hulpofficier van justitie- niet alles aan de buitenwacht kon meedelen. Dat begrip wisselde je uit door blikken van verstandhouding. Je keek in ogen die alles al hadden gezien en toebehoorden aan en man die daar wijs mee omging.
Roel woonde in de Vogelbuurt als ik het me goed herinner, onze relatie was zodanig dat ik hem kon vragen te poseren voor de serie Tiel Thuis. Enkele jaren later was dat, hij had toen de politie nog niet zo lang tevoren verlaten. Later kruisten onze wegen zich regelmatig, vooral op de vieringen van Koninginnedag, wanneer hij na de toespraak van de burgemeester op de Groenmarkt een diepgemeend ‘leve de koningin!’aanhief. Zijn vaste metgezel in dat Oranjecomité waarvan hij bestuurslid was, was Jannie Kool. Nog zo iemand waarmee er om een mysterieuze reden bij mij een klik ging. Ze was weduwe van een Tielse juwelier en horloger, en had nog steeds het carillon dat aan hun winkelgevel prijkte in haar schuurtje achter het huis aan de Dr. Bosstraat. Dat soort van eigenzinnigheid bekoort me. De laatste keer dat ik hen samen zag was op een Koninginnendag waarbij die twee ietwat sip aan de rand van de Markt stonden te kijken naar een nieuwe wijze van vieren van 30 april. Het was helemaal niet zoals zij het passend vonden, en dat vertelden ze me ook.
En nu zijn ze er niet meer, Jannie is al een paar jaar dood, Roel is vorige week overleden. Hij stuurde me –postuum- toch nog een briefje, de uitnodiging zijn uitvaart bij te wonen, als om te bevestigen dat ik me die verstandhouding van toen niet heb verbeeld. En daar dank ik hem voor, wederom een voorbeeld van hoe hij mensen kon helpen.
Reacties zijn gesloten.