Kolommetje: hypotheek
Zondagmiddagen op de redactie van de Gelderlander, in de tijd dat het kantoor nog aan de Koornmarkt was, waren hectisch. Een voor een kwamen de sportverslaggevers binnengedruppeld, ze begonnen altijd met bellen om de uitslagen van allerlei wedstrijden in voor mij exotisch en cryptisch klinkende categorieën van voetbal, handbal of korfbal. Volleybal ook. Want op de maandag wilden lezers die uitslagen weten, er was immers nog geen internet beschikbaar voor iedereen, begin jaren negentig. Toch zie je op deze foto, Han Helmink werkt er al lezend op zijn scherm een bak bami weg, de stand van zaken qua technologie in die dagen. Eigenlijk best goed. Er is een modem daar op dat bureau, dus er moet een verbinding met de krant in Nijmegen zijn geweest. Maar draagbare telefoons had je niet, althans die had bijna niemand. Dus werd contact met verslaggevers onderweg onderhouden per mobilofoon. Je kreeg er een lange antenne voor, en zo’n kastje onder je dashboard, een roepnaam zelfs. En dan maar ‘over’ zeggen, want tegelijk praten kon niet. Heel vermakelijk soms, want aan de boulevard van Scheveningen hoorde ik Londense taxichauffeurs rittjes aannemen.
Fotograaf Cor de Kock was een van de eersten in ons vak met een telefoon in zijn auto. Dat kwam mooi uit toen de vuurwerkfabriek bij Culemborg de lucht in ging: hij bood een van de overlevenden van die grote boem zijn telefoon aan om familie te bellen. En schoot natuurlijk plaatjes daarvan, die grif aftrek vonden. De fotografen liepen altijd voor op ons verslaggevers. Tijdens het hoogwater van 1995 hadden Cor de Kock en Jan Bouwhuis al lang draagbare telefoons. Beiden werden opgepakt en in een politiecel geparkeerd. Van waaruit ze elkaar belden om hun avontuur te vertellen, want de telefoon was niet ingenomen.
Na het verzamelen van uitslagen werden vooraf bepaalde wedstrijdverslagen gemaakt. Daar waren die verslaggevers -het merendeel was freelancer- zelf bij geweest, of ze belden hun contacten bij de clubs. Want voor zó veel verslaggevers was er de rest van de week geen emplooi, dus werkten ze tegen stuksprijs in het weekeinde. Han Helmink was ambtenaar in Ochten, Rob Janssen was militair, Luc de Suijck werkte als tekstproducent voor zichzelf, Wiel Vallen was gemeentedienaar, je had de zoon van Hannes van de Hatert, losse medewerkers die van hun eigen club een stukje kwamen inleveren, een heel leger was zondags op de been om de sportkrant te vullen. De dienstdoende gewone verslaggever probeerde daar stoïcijns zijn werk bij te blijven doen. Maar we aten wel samen, de Chinees op de Varkensmarkt kende de wekelijkse bestelling bijna uit het hoofd, er waren weinig variaties op. Ging je de tassen met eten halen, dan kreeg je de stempelkaart mee, want die gaf na een tijdje weer recht op een gratis maaltijd. Ikzelf vertrok in die tijd aan het begin van de avond, maar zij gingen nog uren door. Het waren tijden waarin je voor een krant nog tekst mocht produceren, grote pagina’s vol verslagen, achtergronden, series, zelfs de veemarktberichten waren een vast karweitje voor me. Met enige medelijden kijk ik naar de postzegelstukjes die de krantenmannen en –vrouwen nu nog mogen maken. En naar de onderwerpen waar ze over moeten schrijven. Hun hart bloedt erbij, dat weet ik, maar ze hebben ook een hypotheek die betaald moet.
Reacties zijn gesloten.