Volledige tekst Nelleke Noordervliet 3e Capellenlezing
Voor de reportage zie: https://detielenaar.nl/nieuws/2018/11/democratie-onder-de-loupe-in-derde-van-den-capellenlezing-in-tielse-raadszaal/
Democratie in onderhoud, Van den Capellen lezing van Nelleke Noordervliet op 2 november 2018.
Een scene bij mij in de straat. Jaren vijftig. Een willekeurige woensdagmiddag. Goed weer. Iedereen buiten op het betrekkelijk brede trottoir. Aan de overkant de bogen van het Hofpleintreintje van Rotterdam naar Den Haag. In die bogen waren bedrijfjes gevestigd die in de oorlog waren weggebombardeerd. Een permanente noodoplossing. Er was maar één auto in de straat. En die stond de hele week in zijn autopyjama te wachten op het weekend als hij uit mocht. Geen verkeer, op een enkele fietser of leverancier (bakker, melkboer) na. We konden buitenspelen. En dat deden we ook. Zo’n twintig kinderen. Tussen de vijf en de twaalf jaar. De kleintjes mochten voor zoete koek soms meedoen met het spel van de groteren. Daar moesten beslissingen worden genomen, over het spel dat zou worden gespeeld, over de regels die werden toegepast, over de sancties. Verschillende stemmen klonken op. Dan riep er altijd een: ‘Meeste stemmen gelden!’ En omdat een groep kinderen een maatschappij in het klein is, deden zich daarin ook al processen voor die zich in de wereld van de volwassenen afspeelden. De grootste bek won meestal, dankzij het gedrag van meelopers, knechtjes en bangbroeken. De tegenstanders waren ofwel van de partij van de op een na grootste bek, of vormden een groep ongebondenen, die weinig samenhang vertoonde en dus geen macht had. Nu was de grootste bek vaak ook een gewiekste bek, die soms grootmoedig – als hij er niet wezenlijk onder zou lijden – aan de anderen toegaf, of een regel instelde die degenen die het onderspit dolven toch enigszins tegemoetkwam om de groep en dus zijn macht bijeen te houden. De saamhorigheid in de groep – het ‘wij’-gevoel – trad aan het licht als we in een conflict met een andere straat belandden, of als we dat conflict speels opzochten.
Democratie in de praktijk. Voor een kind als ik was, verlegen, nooit haantje de voorste, altijd vallen altijd pech, was het een uitgelezen kans als buitenstaander al die maatschappelijke processen te observeren. Elk mensentype dat in onze democratische samenleving in de openbare ruimte actief is, was in onze microkosmos vertegenwoordigd. De baas, de woordvoerder, de intrigant, de verrader, de meeloper, de trouwe noeste werker, de pretendent, de intellectueel, de organisator, de betweter, de grijze muis, de pispaal. Ik kan er bij wijze van spreken nog steeds de namen bij noemen. Het was in zoverre een spiegel van de toenmalige maatschappij, dat de meisjes (vaak kattenkoppen) wel hun verbale aandeel opeisten in het geheel, maar dat de leiding van de groep toch bij de jongens lag. Nu ik erover nadenk was het misschien toch al heel bijzonder dat er überhaupt gemengd werd gespeeld (jongens en meisjes, oudere en jongere kinderen). Er woonden toen geen gekleurde kinderen in de straat, zelfs geen indische kinderen, maar ik weet zeker dat die zonder enig probleem in onze club zouden zijn opgenomen. De verschillende godsdiensten waren ook al vertegenwoordigd, behalve dan de superfijne bevindelijke gereformeerden, die hadden hun eigen synode.
Het is de vraag of deze ordening in de groep van nature tot stand kwam, of dat er via instructie van de ouders of langs andere wegen een opzettelijke imitatie van de grote wereld werd opgevoerd, zoals in het kinderspel alles mogelijk is (cowboys en indianen). Ik kan er geen onderzoek meer naar doen, maar de theorie van een op natuurlijke wijze groeiende democratie zou gefalsificeerd kunnen worden met het verhaal van een andere groep in een andere straat waar een dictatuur of een anarchie, een oligarchie of een autocratie tot stand was gekomen. Ik ga van de boude veronderstelling uit, dat in ieder mens en dus ook in iedere groep een gevoel voor rechtvaardigheid bestaat, die ieder het zijne wil gunnen, maar dat de weg erheen nogal uiteen kan lopen. Wat onder ‘ieder het zijne’ wordt begrepen kan door de omstandigheden verschillen. De jagers/verzamelaars, de vroege landbouwgemeenschappen, de bewoners van koude of droge of hete streken zullen alle een arbeidsverdeling en een gemeenschapsrecht hebben gehanteerd dat in de praktijk verschilde. Zouden wij als kinderen besloten hebben een poosje te spelen dat we piraten waren die leefden van de verovering van andere schepen en werden bedreigd door stormen en schipbreuk (en dat spel hebben we daadwerkelijk gespeeld) dan hadden we onze democratische regels op democratische wijze aangepast. Jongens, zijn we het erover eens dat bij de piraten de piratenkapitein de absolute macht bezit en alleen beslist over leven en dood en oorlog? Ja, dat zijn we eens. En op democratische wijze werd de democratie afgeschaft voor de duur van het spel…
Hier raken we aan de angsten die ons in onze grotemensenmaatschappij van vandaag opeens bevangen. Alleen is onze democratie geen spel dat we aan de kant kunnen schuiven en morgen weer oppakken. Onze democratie – dat heeft de geschiedenis voldoende bewezen – is een fragiel bouwsel, dat wij ervaren als een in principe veilig en rechtvaardig huis dat we met vallen en opstaan hebben gebouwd. Het is een vorm van zelfbestuur dat in de loop van de eeuwen is geëvolueerd en met name in de westerse maatschappijen is opgegroeid samen met het kapitalisme en de ondernemingsgewijze productie, die een grote mate van vrijheid en individuele verantwoordelijkheid als voorwaarde had. Bovenal worden de spelregels gehandhaafd door een onafhankelijk instituut dat wel onder invloed staat van de maatschappelijke ontwikkelingen maar niemands knecht is: de rechterlijke macht. Het geweldsmonopolie ligt bij de overheid, die we kiezen. Ingewikkeld is het, en de complexiteit is in de loop van de tijd toegenomen, zodat het soms wel lijkt alsof we gevangen zitten in een cocon, een kleverig web van ondoorgrondelijke instanties die allen verklaren het beste met ons voor te hebben, maar waar we verdwalen in doodlopende gangen en nergens toe leidende wegen.
Sinds de opkomst van het internet, een superieur resultaat van technologisch vernuft, is de manier waarop we onze wereld en onze democratie beleven radicaal veranderd. Grenzen zijn geslecht tussen landen, continenten, volkeren, groepen, en individuen. De stem des volks is niet meer eens in de vier jaar gedempt en gebundeld te horen via verkiezingen, maar elke dag luid en duidelijk en ongefilterd. En sinds die tijd ook nemen de angstkreten en de waarschuwingen toe, alsof de tovenaarsleerling bezig is geweest en niemand meer weet hoe de geest weer terug moet in de fles. Zien we alleen maar wat altijd verborgen aanwezig was, of is er iets ontstaan waarvan we niet wisten dat het in ons zat?
De recentste waarschuwingen, neergelegd in boeken, zijn onder anderen van Yascha Mounk, Frank Ankersmit en David Runciman. Naast hun stemmen klinken die van talloze publicisten, columnisten en romanschrijvers die waarschuwen voor de breekbaarheid van de democratie en voor de gevaren die ons bedreigen. We moeten allemaal heel goed oppassen dat het ons niet door de vingers glipt. Voor we het weten leven we in een dictatuur van het leger, het proletariaat of een godsdienst. Het lijkt erop of de democratie serieus in zwaar weer verkeert.
Soms klinken de noodkreten als gratuite opmerkingen alleen gemaakt om later ‘zie je wel’ te kunnen zeggen. Mensen praten elkaar graag na.
De vraag is dus: is het werkelijk waar dat de democratie faalt? En de volgende vraag is: hoe erg is dat? Moeten we er iets aan doen? En zo ja wat? Welke concrete actie kunnen we ondernemen en tegen wie of wat? Hoe versterk je de democratie?
Yascha Mounk ziet vooral risico’s in de opkomst van het populisme, een verschijnsel dat nooit heel ver weg is in een democratie. Het is een karikatuur van democratie en lijkt er dus sterk op. Een grote groep mensen wordt verleid door een versimpeld gedachtengoed, dat is gebaseerd op onvrede, ongenoegen en vermeend of werkelijk onrecht. Ressentiment. De huidige vormen van populisme – en laten we wel wezen, die kunnen een rechtse zowel als een linkse signatuur hebben – zijn allemaal gebaseerd op een vorm van onvrede, die niet dezelfde is als die van de jaren dertig van de vorige eeuw, en die ieder een eigen focus hebben: nationalisme, islamofobie, verkeerd begrepen marxisme, nostalgie, identiteit. Ze zijn ‘volks’ in die zin dat ze zich tegen een ‘elite’ verzetten die naar hun oordeel ten onrechte slinks de macht heeft gekaapt. Complottheorieën tieren welig onder populisten. In hun ogen staat het volk buitenspel. Over het algemeen zijn populistische mantra’s negatief getoonzet en zijn de maatregelen die ze voorstellen bijna opzettelijk onuitvoerbaar. Regeringsverantwoordelijkheid nemen zit niet in hun DNA. Het gaat niet om oplossingen of compromissen, het gaat om de schreeuw, het gaat om de mobilisatie van de emotie. Eenmaal aan de macht vertonen populistische partijen de neiging tot gewelddadigheid en onberekenbaarheid.
Wanneer populisme is georganiseerd in een politieke partij die de meerderheid verovert, kan daaruit volgens Yascha Mounk het gevaar voortvloeien dat die partij op democratische wijze de democratie afschaft. Het is een mogelijkheid. Bij ons zouden dan de PVV, een islamofobe partij, en het Forum voor Democratie, een nostalgisch nationalistische partij, de krachten moeten bundelen. Ik zie dat vooralsnog niet gebeuren. De achtergrond van hun kiezers is te verschillend. Maar tel je die twee partijen en hun electoraat bij elkaar op, dan moeten we concluderen dat een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking extreem ontevreden is, ondanks de evidente welvaart die we kennen. Bij Wilders is meer rancune voelbaar, bij Baudet klinkt de hang naar volkszuiverheid en een niet bestaand verleden door. Een bijna positief getoonzette vorm van rancune.
De aanwezigheid van grote populistische bewegingen zowel in Nederland als in andere landen is een aanwijzing dat de democratie zoals die nu functioneert een groot deel van de bevolking niet meer bevalt. ‘De aantrekkingskracht van de democratie was gelegen in haar vermogen voordeel op de lange termijn te bieden voor de gemeenschap als geheel en tevens de individuele leden van de gemeenschap een stem te geven.’ Dat is de formulering van David Runciman. Ik kom op hem terug. Als die aantrekkingskracht niet meer werkt, als de democratie niet meer levert wat ze belooft, is de fut eruit, de liefde over. We gaan scheiden.
Frank Ankersmit, eminent historicus en geschiedfilosoof, heeft een vuistdik interview ‘het licht doen zien’. Deze ietwat archaïsche formulering past bij zijn ideeën. In gesprek met Leonie Wolters verklaart hij dat de erfenis op is. De erfenis van de Verlichting wel te verstaan. Uitgaande van het onweerlegbare feit dat niets voor de eeuwigheid is, zegt hij dat de democratie zijn tijd op aarde heeft uitgediend, dat de instellingen die haar stutten allang niet meer democratisch zijn, maar teruggevallen naar de feodaliteit, dat de volksvertegenwoordiging een van de werkelijkheid losgezongen aristocratie is en dat de hoop die van de Verlichting uitging in het tegendeel is verkeerd. Het licht is uit. Even heeft hij in zijn verlangen naar de hoffelijkheid en de omgangsvormen van de achttiende eeuw een anti-revolutionaire knieval gedaan voor het Forum voor Democratie, maar dat beviel hem toch niet heel erg. Een man als Ankersmit lijkt mij geroepen tot eenzaamheid en woestijn, vanwaaruit hij zijn doem roept. Hij is een intelligent man, die uitstekend een betoog weet op te bouwen, en hij heeft op sommige punten zeker gelijk, zoals ook Wilders, Baudet en anderen hier en daar gelijk hebben. Wie echt totale onzin uitslaat vindt nooit medestanders, hoewel…
David Runciman is een Britse politiek filosoof, die dit jaar How democracy ends publiceerde. Heel grote letters op het omslag als evenzovele uitroeptekens. Toch gaat het hem vooral om een vraag, een onderzoek dus naar de manieren waarop een democratie kan eindigen, en in hoeverre die plausibel zijn of wellicht hier en daar al in gang gezet. Een lekker boek om te lezen en mee in discussie te gaan.
Het probleem met de meeste stemmen die ons waarschuwen voor het einde van de democratie is dat ze van een premisse uitgaan die ze niet zullen ondergraven door te zeggen dat het allemaal wel meevalt. Ze gaan uit van een gevoel van onheil en zoeken er bevestiging of rationalisering van. Anderzijds horen we politici als Frans Timmermans of Guy Verhofstadt uit welbegrepen eigenbelang en met de moed der wanhoop juist de loftrompet steken over de verdiensten en de kracht van de moderne democratieën en de broederschap die daarin vorm krijgt.
In politieke kwesties is het heel moeilijk een wetenschappelijke onafhankelijkheid te bereiken of te bewaren. De eigen ‘grondhouding’ om met Lubbers te spreken, klinkt altijd mee in de analyses en oplossingen of men wil of niet. Helaas functioneert de wetenschap zelf tegenwoordig niet veel anders. Een theorie wordt niet beproefd en eventueel verworpen, men zoekt de bevestiging ervan en manipuleert de feiten naar de gewenste uitkomst. Een zorg die wat mij betreft misschien wel groter is dan de zorg om de democratie. Maar dat tussen haakjes.
Politieke pamfletten mogen en moeten zelfs eenzijdig zijn, maar verliezen daardoor een deel van hun feitelijke geldigheid. Daarom grijpen pamflettisten vaak naar de pseudo-wetenschap. Zich beroepen op de autoriteit van een ander ontslaat van de verplichting zelf onderzoek te doen. Ieder betoog, ieder essay, ook het betoog dat ik hier houd, is een persoonlijke visie, geïnspireerd door persoonlijke interpretaties van de werkelijkheid, ervaringen, angsten. Maar wanneer er geen terugval mogelijk is op erkend onafhankelijk vastgestelde feiten en samenhang, staat de deur open voor elke handige leugen.
Runcimans boek heeft de verdienste dat het niet alleen een goed geformuleerde, duidelijke analyse geeft, maar ook uitwegen zoekt. Hij loopt niet weg voor de gedachte dat het eind van de democratie niet het eind van de samenleving betekent en ook niet het eind van behoorlijk bestuur. Vorm en inhoud zijn niet per definitie een. De dood van de democratie kan dus een heel natuurlijk einde zijn van een mooi leven. Maar zover is het nog niet. De democratie beleeft een midlife crisis, beweert hij. Sleetsheid sluipt de instituties in, iedereen is moe, veel is al bereikt, veel is automatisme geworden zonder daadwerkelijke betrokkenheid. De vraag voor de 21e eeuw is volgens hem: ‘Hoe lang kunnen we doorgaan met institutionele arrangementen waarop we zozeer gewend zijn te vertrouwen, dat we niet eens meer zien dat ze niet meer functioneren’.
Het is allemaal verdomd zielloos en saai geworden voor de mens met een midlife-crisis. Is that all there is? De neiging ontstaat een grote Harley Davidson te kopen en met je grijze kop zonder helm langs gevaarlijke wegen te scheuren. Dat kan helemaal misgaan. Of niet. We weten het niet. In Runcimans ogen is het meest waarschijnlijke scenario dat de democratie als een levend lijk zal blijven voortbestaan, ternauwernood functionerend zoals oorspronkelijk bedoeld en in feite volledig overgedragen aan technologische ontwikkelingen en instituties die kennis verzamelen en beheersen, terwijl het gewone volk zich op microniveau vermaakt met het nemen van gezamenlijke beslissingen over de kleine wereld waarin ze leven, beslissingen over het groen in de straat of stemmen over een kinderspeelplaats dan wel een metrostation, tevreden met de greep op de kleine wereld en inmiddels blind en doof voor de stratosfeer van de financiële markten, zolang ze maar te eten hebben. Zoethoudertjes, die door de man in de straat heus wel als zodanig worden herkend, maar waartegen hij allang geen protest meer durft aan te tekenen, want bij wie en waar, en hij weet zelf ook niet hoe het zou moeten.
Oké, dan is het maar klaar met het spelletje van de democratie, waar de middelmaat per definitie heerst, en domheid niet zelden wordt beloond. Goed, dan laten we de evenredige vertegenwoordiging maar uitsterven. Als we er toch met ons allen geen zin meer in hebben. Maar wat dan? Als we ons afkeren van de onderlinge discussie, als we de macht uit handen laten vallen en laten oprapen door wie maar wil, waar leidt dat toe? Een blik in het verleden leert ons dat we inmiddels alles wel hebben gehad, en niets beviel echt. De alternatieven die op dit moment in de wereld worden geprobeerd, de autocratie in Rusland en op de Balkan, het staatskapitalisme van China, het populistische kamikaze conservatisme van Trump in de VS, laten misschien wel enig succes zien waarvan verleiding uitgaat voor beginnende staten, maar West-Europa, de bakermat van alle mogelijke bestuursvormen (been there, done that), is niet zo makkelijk meer te mobiliseren voor heilloze experimenten.
Dat er groot onderhoud gepleegd moet worden aan onze democratische instellingen staat wel vast. Waar gaan we voor? Zijn we echt die veel te welvarende vijftigers die zich zelfs met hun Harley Davidson vervelen? Of hebben we geen midlife-crisis zoals Runciman beweert maar zijn we collectief in een modieuze, democratische burn-out terechtgekomen? Hebben we een depressie en moeten we onszelf eruit praten of mediteren? Wat we ook zijn, we moeten onszelf bij de lurven pakken en een virtuele schop onder onze kont geven. Kom op met een goed verhaal!
We zien de sociaal-democraten wanhopig naar een goed verhaal grabbelen. We zien de liberalen een scala van excuses bedenken waarom ze geen goed verhaal meer hebben. We zien de christen-democraten naar links kijken, naar rechts kijken en toch niet over durven steken.
Samenleven moeten we. Regels hebben we nodig. De basis is vertrouwen, vertrouwen dat de regels worden nageleefd en gehandhaafd. Vertrouwen is een moeilijk begrip. Vertrouwen wordt niet zomaar gegeven, het moet worden verdiend. Degene die vertrouwen geeft moet permanent alert blijven. Wordt zijn vertrouwen misbruikt? Wordt hij serieus genomen? Kán hij de machthebbenden wel vertrouwen? Want macht corrumpeert. En absolute macht corrumpeert absoluut, schreef de negentiende eeuwse Engelse aristocraat en historicus Lord Acton, en die kon het weten.
Zo zijn er talloze overheidsinstellingen en non-gouvernmentele organisaties die ons democratische bestaan begeleiden met hun bureaucratische parafen-marathon op hun lange mars door de hiërarchie. Overal een hapje macht over ons leven. In die mist van instanties raakt het vertrouwen verlamd en worden goede ideeën gesmoord in amendementen. We kunnen ons als individu alleen staande houden door ons vertrouwen om te katten tot gezond wantrouwen. Om het op zijn polders te zeggen spreken we van ‘ja, mits’ en ‘nee, tenzij…’ Alleen dan blijven we alert en kritisch en dat zijn precies de eigenschappen die een democratie van haar burgers nodig heeft.
Omgekeerd berust bij de machtige instellingen de verplichting de individuele burger te vertrouwen om het speelveld enigszins gelijk te houden. De overheid is machtig, de eenling heeft niets. De overheid die haar burgers wantrouwt kantelt naar een politiestaat.
Daartussenin staat trots onze volksvertegenwoordiging. De dames en heren spelen nu eens overheid, dan weer burger. Ze vertolken onze gevoelens en leggen de besluiten van de staat uit. Ze zijn de hogepriesters in de democratische religie. Priester zijn is niet voor iedereen weggelegd en de taak is moeilijk, zoals de katholieke kerk ons heeft geleerd. In ons volksvertegenwoordiging knarst het scharnier van de gemeenschap, daar kraakt de versnellingsbak van onze occasion, daar moet nodig een APK-keuring overheen. Een democratie kiest idealiter de besten onder ons, maar realiter een duf gemiddelde. Misschien wel allen hoogopgeleid maar bepaald niet allemaal de grootste talenten. Soit. Dat is eigenlijk wel huiselijk en geruststellend. Iedereen kan het worden.
Welke macht heeft de volksvertegenwoordiging om onze belangen te behartigen in een wereld als de onze? Waar hebben ze invloed op en waar is die invloed een wassen neus? Als we daar zicht op hebben kunnen we een goed oordeel vormen over hun werk. Het ziet ernaar uit dat de macht van de nationale parlementen aan vele leibanden ligt. Daar komt bij dat er via democratische wegen al veel is bereikt. We hebben geen groot doel meer, geen onversneden onrecht dat in de samenleving ligt te etteren en om genezing smeekt, geen grote kwesties waar we gezamenlijk de schouders onder willen zetten zoals algemeen kiesrecht, vrouwenemancipatie, of deltawerken. We zien het in de versplintering van politieke partijen, en het slinken van het midden. De grote partijen en bewegingen zijn zo verzwakt dat ze in een poging relevant te blijven wanhopig vasthouden aan oude dogma’s en overleefde standpunten. Zonder me een oordeel aan te matigen over de oorzaak van klimaatverandering: de accoorden van Parijs om de opwarming van de aarde enigszins in de hand te houden léken een majeure overwinning van politieke verschillen ten bate van een gezamenlijk ideaal (ze stonden hand in de hand te huilen van geluk!), maar waren dat bepaald niet. In de praktijk komt er van duurzaamheid weinig terecht. Het initiatief ligt nog altijd bij de wat amateuristische en lieve acties van individuen die hun CO2-afdruk zo klein mogelijk houden en op kousenvoeten door hun sobere leven gaan, terwijl de schoorstenen in China onbekommerd roken en de internationale luchtvaart onbelaste kerosine verstookt.
Hetzelfde geldt voor de financiële crisis die de wereld van 2008 tot 2018 in de greep hield. De maatregelen, genomen door nationale parlementen redden de banken en het systeem en wij betaalden, maar het systeem – too big to fail – is niet veranderd. Hoeft niet te veranderen. De macht van een democratie gaat niet ver genoeg. De financiële markten zijn losgezongen van het gemeenschapsdoel. De democratie kan hen niet bereiken. Hen? Zijn het wel mensen? Zijn het robots? Zijn het maskers? Wie is Wall Street? Waarom hebben die financiële instellingen geen namen en rugnummers, waarom heten ze naar een straat, een buurt, een stad? En nu we toch bezig zijn: wat is Silicon Valley en wie zijn de bazen daar? Toevallig hebben we daar de iconische namen van: Mark Zuckerberg, Elon Musk, Tim Cooke voorheen Steve Jobs, Sundar Pichai. Maar na het optreden van Mark Zuckerberg voor het Amerikaanse congres en het Europese parlement, ben ik er niet zeker van of hij een mens dan wel een robot is. Ik gok op het laatste. Het zijn de technologische reuzen die langzaam maar zeker ons dagelijks leven sturen en voeden en zich voeden met ons, met onze data. We hebben er geen invloed op. Onze volksvertegenwoordiging heeft er geen zeggenschap over. Globale spelers ontsnappen aan controle en verwerven meer en meer macht.
De democratie zal als fossiel doekje voor het bloeden zal doorfunctioneren terwijl ons leven wordt geregeerd door onze bewegingen in de groepen en systemen op het wereldwijde web.
Er is makkelijk een dystopie te schrijven over de samenleving in de toekomst, een combinatie van Brave new world en 1984, waarin de democratie een televisiespelletje is, een schijnwerkelijkheid, zoals reality tv dat nu al is. Die schijnwerkelijkheid houdt ons bezig, is de suikerspin op onze kermis. De ware macht is elders. De ware macht heeft geen gezicht.
Willen we dat? Nee. Kunnen we er iets aan doen? Ja. We kunnen met spuug en plakband de democratie herstellen en weerbaar maken. Onszelf weerbaar maken. Ons geloof en vertrouwen voorzien van scherpe, kritische kanten. De macht heroveren. Stap voor stap. Ons ermee bemoeien. Niets meer voor lief nemen. De gezichtsloze instellingen een smoel geven en ter verantwoording roepen. De verhalen die ons worden verteld checken. Bewijzen vragen. Plannen vragen. Niet moe worden. Niet die Harley Davidson kopen, maar een scherpe pen.
SLOT
Het vermaarde tijdschrift The Economist bestaat 175 jaar. Wij hebben het nog eerbiedwaardiger bejaard tijdschrift De Gids, dat sinds 1837 bestaat, maar eerlijk is eerlijk: The Economist heeft meer abonnees. De Gids begon als liberaal blad over maatschappij en literatuur. The Economist profileerde zich vanaf 1843 ook als liberaal blad. Het liberalisme was nieuw en stond te spingen om de wereld naar liberale beginselen in te richten. Onze Thorbecke was een echte liberaal, die met kracht het moeizaam lopende Nederland de toekomst in duwde. Heeft De Gids zich vooral doen gelden als een literair tijdschrift, The Economist is het politieke en economische liberalisme blijven uitdragen met respect voor de mening van anderen en op basis van solide onderzoek. Als 175-jarige ziet het tijdschrift nu ook in dat het ware liberalisme zoals dat de redactie opeens weer voor ogen stond door het jongste broertje, dat neo-liberalisme heet, in gevaar is gebracht. De tijden zijn op onheilspellende wijze veranderd.
Het manifest dat de redactie heeft gepubliceerd ademt zelfonderzoek, spijt en een nieuw elan. Het klinkt als een berouwvol smeken om een nieuwe kans. ‘ Succes,’ zo staat er, ‘heeft liberalen gemaakt tot een zelfgenoegzame elite. Het is tijd het oude vuur van het radicalisme op te poken.’ En verder ‘liberalen moeten de uitdagingen van vandaag met kracht aanpakken. Als ze de strijd winnen, zal dat zijn omdat hun idealen de beste garantie zijn voor de verspreiding van vrijheid en welvaart.’
Ook de sociaal-democraten knokken zich een weg naar vernieuwing van hun roestige idealen, die waren ondergedompeld in een neoliberaal sausje. Ergens in de jaren tachtig ging het mis. Nu treuren we om het mogelijke einde van een mooie droom. Een droom die we zelf om zeep hebben geholpen. Gloort er nu dan eindelijk een nieuw licht? Komt het grote, inspirerende verhaal uit een krachtig samengaan van oude vijanden? Ik weet het niet, maar laten we hen het voordeel van de twijfel geven.
Een historicus die breder en dieper kijkt en reikt dan de gewone journalist of politicoloog kan soms een inzicht aanreiken, waarmee we de toekomst met enig vertrouwen in kunnen gaan. De Utrechtse historicus Maarten Prak publiceerde onlangs bij Cambridge University Press een enthousiast onthaald boek over de rol van de burger in pre-revolutionaire tijden: Citizens without nations. Hij claimt dat de historici en de ideologen van de natiestaat, die na de Franse Revolutie een en ander hadden glad te strijken en te bejubelen, onvoldoende oog hebben gehad voor de traditionele rol van de gewone burgers in het besturen van hun gemeenschap en het democratische gehalte ervan. Het moest lijken of pas na de Franse Revolutie de democratie werkelijk vorm kreeg in de natiestaat, gebaseerd op de idealen omschreven door de Verlichtingsfilosofen. Maar in vrijwel elke zichzelf respecterende stad werd het bestuur in feite allang gedragen en aangestuurd door de burgers zelf in veel verschillende vormen, gemeenteraden, gilden, schutterijen, waterschappen, om maar een paar Nederlandse vormen te noemen. Vanaf het hart van de Middeleeuwen tot aan eind achttiende eeuw was de rol van de burger net zo essentieel als hij daarna zou zijn.
En nu kom ik terug bij de enigszins sneue beschrijving van de democratie op straat- en buurtniveau waar de gewone man in de toekomst nog zijn ei kwijt kan en zijn invloed kan doen gelden, intussen op hoger niveau geregeerd door gezichtsloze abstracties als de financiële markten, globale instituties en Silicon Valley. Zo sneu is het niet om in de directe omgeving mee te beslissen over het meest nabije en noodzakelijke. Om dat op een hoger democratisch niveau te kunnen blijven doen, bottom-up zoals dat heet, zou de democratie verstevigd en gevarieerd kunnen worden met een beroep op de social media. De techniek heeft ons de verschrikking gegeven van Twitterstormen en Facebookachtervolgingen, van de verbale diarree van rancuneuze dwaallichten, en soms lijkt het wel of er niets anders is dan dat, maar dat is natuurlijk niet waar.
Er zijn mogelijkheden te over om de burgers te horen over tal van verschillende onderwerpen, ze te informeren en ze te organiseren in virtuele discussiegroepen waarin over belangrijke zaken met kennis en inzicht kan worden gedebatteerd. Het idee van David van Reybrouck om aan ronde tafels groepen belanghebbenden een afgewogen beslissing te laten nemen is wat omslachtig als we dat daadwerkelijk moeten realiseren in buurtkroegen en culturele centra en bibliotheken, maar komt binnen bereik door de techniek van het wereldwijde web. Ons spuug en plakband, ons Simson-bandenreparatiesetje, bevindt zich zowel in onze eigen buurt en stad, als op de fora en platforms die we kunnen organiseren op het internet.
Joan Derk van der Capellen tot den Pol, een man die graag van zich liet horen en geen blad voor de mond nam, een nerveuze activist met het hart op de juiste plaats, zou geen moment hebben geaarzeld. Hij zou het virtuele podium hebben gezocht en gevonden en op beschaafde wijze hebben gebruikt.
Reacties zijn gesloten.