Kolommetje: Poëzie
Hij hield, en houdt, zo hoorde ik onlangs, van een goed gesprek, fietsenmaker Van der Sterren uit de Ambtmanstraat. En met flauwekul hoefde je niet bij hem aan te komen. Hij had een ruime werkplaats, je kon er makkelijk om de fiets die in de takel hing heen lopen. En altijd klonk er zacht klassieke muziek. Meer dan dat kwam je eigenlijk niet van hem te weten. Vriendelijk, maar een beetje gereserveerd en compleet toegewijd aan zijn werk. Hoffelijk tegen klanten. Hij reed op een heel hoge fiets, en omdat hij zelf zo lang was, waren die bewegingen als in optisch bedrog heel langzaam. Denk maar aan een rennende giraf, dat gaat snel, meer het ziet er vertraagd uit. Omdat ik altijd erg aan mijn rijwielen hecht en er ook in die tijd in de stad allerlei onwaarschijnlijk grote voorwerpen op vervoerde, was ik hem opgevallen. Iemand die van fietsen hield, had kennelijk een streepje bij hem voor.
Het was een werkplaats met geschiedenis, en niet per se door Van der Sterren. Als die er was over hem, zou ik die hier vertellen, maar internet zwijgt in alle talen bij het noemen van zijn naam. Zo zou deze vriendelijke man het waarschijnlijk willen hebben, dunkt me.
De winkel was een voormalige Vivo-kruidenierszaak. Maar erboven huisde kort na de oorlog de familie Bouwhuis, jawel, die van de fotograaf en zijn vader, ook al fotograaf. Later zouden ze naar de Waterstraat verhuizen, waar Gerrit Bouwhuis op vrije avonden met grammofoonplaten en opnameapparatuur deed wat hij het liefste als broodwinning had gedaan: radioprogramma’s maken. Hij bewaarde die, maar ook schellakplaten van de periode die hij in Nederland-Indië mee terug had gebracht. Ze zijn nu allemaal, vanwege zeldzaamheidswaarde door de familie Bouwhuis in het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid ondergebracht. Zodat we nu nog overvliegende geallieerde bommenwerpers boven Tiel uit de Tweede Wereldoorlog kunnen horen. Of amusementsprogramma’s voor de strijdkrachten.
Veel was er niet meer over van de bewoning door de familie Bouwhuis, toen ik daar kwam. Ik wist pas later van hun verblijf op nummer 4 af. Maar ik kwam wel achterin het pand bij een soort van kolenhok, net voorbij het kantoortje van Van Der Sterren. Dat was de donkere kamer van zijn vader geweest, verteld Jan Bouwhuis me. En ietwat poëtisch is bovendien dat het pand ook nu weer door een fotograaf wordt bewoond.
Is dat toeval? Dat denk ik wel, al begin in minder en minder in dat toeval te geloven. Te vaak komen er dingen plots bij elkaar die zo horen te passen, of het zijn mensen die je precies op dat moment nodig hebt. Noem het toeval, noem het voorzienigheid, of logisch. Voor mij is helder dat een leven gaat zoals het gaat, en dat je het beste van de mooie momenten een foto in je hoofd kunt opslaan. Voor als de poëzie soms wat minder doorklinkt in je bestaan.
Reacties zijn gesloten.