Oude Bekenden 46: de dochter van de veerbaas
Ze is alweer een jaar of vijf geleden overleden, schippersdochter Catharina Rijksen-Maasbach. Maar ze komt af en toe nog wel eens in mijn herinnering boven. Waarom dat was, vergde wat overpeinzing. Maar het moet de puurheid zijn geweest, de intrinsieke eerlijkheid en het voor huidige begrippen totaal afwezig zijn van iemand anders voorstellen dan wie je bent.
Toen ik haar in 2010 sprak was ze al 89 jaar, en woonde in het smalste huis van de stad, op de Tolhuiswal. Smal, maar verrassend diep, aan de achterzijde kijk je tegen een aardig hoog pand aan. Ze groeide op aan het water, had er uitzicht op vanaf haar zitje bij de voordeur waar ook haar kat werd uitgelaten. Aan een lijntje. Een dochter of kleindochter zorgde voor het eerste contact, Catharina Rijksen bleek een beeldend verteller, al is ze voorzichtig met details, Ik ben uiteindelijk een vreemde. Opgegeroeid aan het water en er dus eigenlijk nooit weggeweest.
“We speelden altijd aan de haven, we moesten bij onze woonark in de buurt blijven. Of je vond ons op de Groene Krib, bramen plukken of kikkers vangen, in een doos doen en dan weer in het water gooien om te kijken hoe ze terugzwommen. Dat mocht natuurlijk niet, maar ja, kinderen…
Ik groeide op in een gezin van veertien kinderen. Onze vader was schipper, net als zijn jongere broer, die altijd is blijven varen. Ze zeilden vanaf Rotterdam met vrachten steenkool. Opa deed dat ook al. Maar ons gezin groeide flink, dus ik denk dat er geen plaats was aan boord. Hij heeft toen een woonark laten bouwen, die in de kleine haven kwam te liggen. Hij lag bij het watermachien, de pomp die vers water de Tielse stadsgracht in moest pompen. In die haven had je de parlevinker nog, en de touwslager. Vader werd uiteindelijk veerbaas en havenmeester. De pont lag aan een kabel. Voor de oorlog hebben mijn later man en ik ons verloofd. Willem Rijksen was een vriend van mijn broer en zo komt van het een het ander. Erg veel uitgaan deden we niet, er was ook niet veel te doen en ik hield er niet zo van. Wel weet ik dat er hier op de kaai altijd al circussen hebben gestaan, net als nu weer. We wilden daar wel heen als kinderen, maar dat was met een gezin als het onze natuurlijk wel duur. Dus zeiden mijn ouders op de laatste dag altijd dat we mochten, maar ja, dan werd het circus net afgebroken.
In de oorlog zijn we geëvacueerd, we trokken naar Zoelen en Ravenswaaij, bij terugkomst was het moeilijk een huis te vinden, maar we konden dit kopen, het was van Van den Bergh van de Fordgarage. Onderaan de achterkant had mijn man zijn werkplaats, hij was meubelmaker en is nu alweer acht jaar dood. Het wordt langzaam stil om je heen, van ons kinderen zijn er nog drie in Tiel en eentje in Groningen over. Maar ik ben niet eenzaam, mijn dochter komt heel vaak en ik ben altijd goed geweest met mijn buurvrouw. Net zoals ik het gewend ben, want vroeger hielpen mensen elkaar toch eerder, je was een betere buur. Hoe dat komt dat dat weg is, weet ik niet.” En ze blijkt weg, over het water.
Reacties zijn gesloten.