Engeltjes als boodschapper
Op het zeer oude en helaas in de oorlog verwoeste orgel van de Sint Maartenskerk stonden putto (engeltjes) die via een slag in de rondte de voorganger konden waarschuwen dat zijn preek niet te lang mocht zijn. Althans ………
Het is niet na te gaan hoe oud dat vooroorlogse kerkorgel exact was. Er zijn in de oudste stadsrekeningen en in het archief van de schepenbanken diverse uitgaveposten en contracten te vinden voor orgelbouwers. Daarin lijkt het echter steeds te gaan over onderhoud of aanpassingen van een al bestaand orgel.
In 1629 kreeg de Nijmeegse “orgelmaecker” Gerardt Kiespenning het burgerschap van Tiel cadeau omdat hij het orgel onderhield. Het valt echter op dat de Tielse regenten vaker een beroep deden op orgelbouwers uit het rooms gebleven zuiden. Misschien wel om te benadrukken dat het beheer van het kerkorgel geen zaak was van de protestantse kerkeraad. In 1678 kreeg de katholieke “heer van Montfoort” van de stad “een silver lampet tot 100 silveren ducatons” omdat hij het vervallen orgel in de Sint Maartenskerk had hersteld. Een derde van de kosten moest worden betaald door de kerk – dwz uit het fonds voor “geestelijke goederen”, dat door het stadsbestuur werd beheerd. In 1683 moest de “jonker van Montfoort” opnieuw naar Tiel komen om het orgel en de “blaesbalcken” te repareren. Het stadsbestuur moest hem daarvoor een “acte van indemniteit” geven omdat hij vreesde te worden gearresteerd. Waarschijnlijk omdat hij als houtvester in de vrijstad Culemborg woonde en schulden had gemaakt.
Voor Tiel was de belangrijkste orgelmaker echter Matthias Verhofstadt (1677-1731; zie over hem de publicaties van ir A.H. Vlagsma, waaraan ik gegevens ontleen). Verhofstadts vader was president-schepen van Gemert, dat tot de (katholiek gebleven) commanderij Aldenbiezen van de Duitse Orde behoorde. Drie broers van Matthias waren priester en pastoor in Brabant en Limburg. De katholieke Verhofstadt werd in 1718 naar Tiel gehaald waar het uitoefenen van enig ambacht was voorbehouden aan lidmaten van de hervormde gemeente. In haar kerkgebouw zou Verhofstadt het orgel ingrijpend vernieuwen.
Ongetwijfeld zullen de kwaliteiten van Verhofstad bij die keuze een rol hebben gespeeld maar van groter belang was dat de kerkvoogdij geen enkele inspraak kreeg bij het maken en onderhouden van het kerkorgel. In Tiel waren toen de eerste plooierijen bijna uitgedoofd om in het voordeel te eindigen van de oude regenten. Die zouden weldra zowel de gilden als de “gemeenslieden” aan zich ondergeschikt maken en droegen uit, dat gezag niet van God komt, maar oorspronkelijk door het volk gegeven is aan de besten uit de besten, die het bij coöptatie aan elkaar overdroegen. In die optiek was de kerk ondergeschikt aan het burgerlijk gezag.
Uit de (schaars) bewaard gebleven gegevens blijkt dat de orgelbouwer locale timmerlieden inschakelde en zijn werk werd gekeurd door de Bommelse organist Hendrik de Melville. Er werd 28 gulden uitbetaald aan de Tielse “beeldsnijder Hendrik van de Heuvel. Die sneed mogelijk de engeltjes, die ook op de meeste andere orgels van Verhofstadt te vinden zijn. Vlagsma gaat er echter vanuit dat de gehele in Rococostijl gemaakte orgelkast het werk is van een van Verhofstads leerlingen, Matthijs van Deventer uit Gendt. Die ontving van stadswege in 1735 niet minder dan 830 gulden voor vernieuwen van het orgel. Om dat te betalen had het stadsbestuur eerst een weiland moeten verkopen.
Een volgende orgelbouwer, die in Tiel aan de slag ging was Johan Warner uit Ubbergen, die ook de kerkorgels in Culemborg en Rhenen repareerde. Hij kwam in oktober 1749 met de magistraat overeen het orgel voor 400 gld in orde te maken, maar de kosten liepen uit de hand. Organist Willem Ulrich kreeg een berisping en het stadsbestuur liet vastleggen, dat uitsluitend de schepen Van Lidth de Jeude zich nog met het orgel mocht bemoeien. Helaas is uit de bewaard gebleven stukken niet af te leiden wat de orgelbouwers veranderden. Dat geldt ook Matthias de Crane, orgelbouwer uit Culemborg, die in 1768 voor 418 gld aan het orgel vertimmerde. Matthias werkte 66 dagen aan het orgel in Tiel, verbruikte veel koperdraad en bracht kosten voor ingrediënten in rekening. Uit de orgels door deze mannen elders gebouwd mag worden afgeleid dat er in hun tijd al engeltjes (putto) op het orgel stonden. Maar het bewijs dat die vanuit de toren in beweging gebracht konden worden heb ik in die oude stukken niet kunnen vinden (hetgeen niet betekent dat het er niet is).
De veronderstelling dat zo’n constructie toen al bestond kan wellicht onderbouwd worden uit de notulen van de magistraat. Daaruit blijkt dat de verhoudingen ronduit slecht waren. Het kerkbestuur vond decennia achtereen dat er een predikant bij moest komen terwijl het kerkbestuur onder allerlei voorwendsels weigerde daarvoor geld beschikbaar te stellen. Vanuit hun herengestoelte ergerden de regenten zich op hun beurt aan de lengte van de preken. Waarschijnlijk ook wel aan de inhoud daarvan, maar die viel buiten hun competentie. Nadat de deurwaarder enkele malen op pad was gestuurd om een voorganger te vertellen dat de magistraat ontstemd was door de lengte van zijn preek, werd in april 1774 een verordening vastgesteld, die bepaalde dat een dominé die te lang preekte, een boete kreeg van niet minder dan 30 gulden (oftewel 10% van het jaarsalaris van de eerwaarde heer). De regeling gold ook voor predikanten uit de omgeving (de classis) die vaak invielen. Uit de stukken blijkt ook dat die hoge boete wel eens werd opgelegd en ingehouden op het salaris of de bijdrage aan de classis.
Omdat een zo stringente verordening waarschijnlijk uniek is in de kerkgeschiedenis, volgt hier de volledige originele tekst
Mogelijk moesten de engeltjes op het orgel de predikant een seintje geven dat zijn tijd om was. Maar helaas leveren de stukken heel lang geen bewijs van die vaardigheid. Tot 1903.
De kerkelijke commissie van de Hervormde Gemeente vraagt op 15 januari van dat jaar vergunning “om het uur- en slagwerk van de toren weder als vroeger in verbinding te mogen brengen met het uurwerk en de engeltjes zich bevindende in de Groote Kerk, zoals aangegeven op bijgaande teekening van de heer G. van Soelen”. Van Soelen is horlogemaker en klokkenist, maar zijn nogal miniscule tekening munt niet uit in de duidelijkheid. Hij weet echter dat er tussen de gewelven en de dakspanten een oud transmissie-systeem ligt dat het torenuurwerk verbindt met de klok op het orgel en de engeltjes ernaast. Hij wil dat vernieuwen en heeft daarvoor niet minder dan tien tuimelaars nodig. Het tellen en “plaatsen” van die “ellebogen” lijkt tot de conclusie te leiden, dat een deel ervan nodig was om de engeltjes een slag in de rondte te doen draaien.
Het plan wordt op 9 mei 1903 behandeld in de raad, die positief reageert – evenals de plaatselijke kranten, die de raadsvergadering verslaan. Een verzoek aan Van Soelen om een garant te blijven voor mogelijke schade komt per omgaande getekend terug. Daarna lijken de bronnen te zwijgen. Totdat de raad op 27 november 1946 zonder enige verdere toelichting besloot om de vergunning om de engeltjes op het kerkorgel te verbinden met het torenuurwerk, in te trekken. Verder heb ik niets gevonden. Tot mijn niet geringe frustratie.
Een oproep dus: zijn er bejaarde kerkgangers die de engeltjes op het vooroorlogse kerkorgel ooit hebben zien dollen ? Is het in 1903 bij plannen gebleven ? Maar ook dan nog leverde de klokkenist Van Soelen m.i. het bewijs dat die Rococo-engeltjes ooit een boodschap konden uitdragen. Reacties zijn meer dan ooit welkom.
Reacties zijn gesloten.