DIALECT … Hannes
Door Jan Beijer op donderdag 28 januari 2016, geplaatst in Kunst & cultuur, Historie.
“Un gevuulig miens mit gevuul veur humor en un echte Betuwenaor” Zo karakteriseerde de in 2002 op 72-jarige leeftijd overleden hoofdonderwijzer Arend Datema zijn vriend Hans van de Hatert. Die heeft 35 jaar wekelijks zijn “Betuwse Praetjes van Hannes” voor de Tielse Courant en Dagblad Rivierenland geschreven. Columns die steevast werden afgesloten met “Wa sedde gij”
Datema leeft voort als oprichter van het Arend Datema Instituur, een archief- en informatiecentrum over de geschiedenis van de Betuwe, gevestigd in het Museum Baron van Brakell te Ommeren. Hij assisteerde Van den Hatert bij het samenstellen van het in 1998 verschenen “Dialectwoordenboek van de Neder-Betuwe”. De rubriek van Hannes was in feite aanleiding voor de verschijning van dit boek. De columns in dialect wakkeren de belangstelling voor de streektaal aan. De krantenlezer ging zich er meer en meer in verdiepen. Van de Hatert kreeg van vrienden en bekenden steeds vaker bijzondere Betuwse woorden of zegswijzen aangereikt. Zo groeide de behoefte om het Neder-Betuws (voorzover daar sprake van kan zijj, gezien de taal- en uitspraakverschillen in de dorpen) te boek te stellen.
“Mocht een aantal woorden en zinnen u ruw en onbeschaafd voorkomen, bedenk dan dat de Betuwnaren mensen zijn. Een raar soort mensen misschien, de een wat rauw in de moel, de ander un iezegrummige kjel of un prékerd, un jankerd of un schrèkkerd, maar allen haast vatbaar voor humor en gemoedelijkheid, mensen die zichzelf durven te zijn en geen hopeloos eentonige afdrukken van het type fatsoenlijke burgerman”, zo schreef Van den Hatert in de inleiding van het woordenboek.
Het boek toont aan dat de Betuwse woordenschat weinig verschilt van het Nederlands. Het aantal echte Betuwse woorden (ontleend aan het West-Brabants of aan het dialect van Kleef) is beperkt. Maar ze zijn wel typerend. Zoals bijvoorbeeld bikkijrs, waarmee de geïrriteerde huid tussen de benen ten gevolge van het paardrijden wordt bedoeld. Schievierigheid (ondeugendheid) is ook zo’n woord. En striemele (onzeker door het huis lopen). Een bressem kan natuurlijk een vis zijn, maar ook een vrouwelijk achterwerk. “Miense, miense, wa het die vrouw un dikke bressem”, verduidelijkte Van den Hatert in het boek.
In 1968 begon hij met de Betuwse praetjes van Hannes. In die tijd was hij een alom bekend correspondent van in de Betuwe verschijnende dag- en weekbladen, onder meer Het Vrije Volk en het Nieuw Utrechts Dagblad. Met de Deilse persfotograaf Gerrit van Mourik (zie ook http://detielenaar.nl/historie/beroepsgeheim) was hij frequent op pad om de nieuwtjes in de dorpen in zijn grillige handschrift op te tekenen. 1968 was ook het jaar van de oprichting van een nieuw dagblad in de Betuwe, de Tielse Courant, een voortzetting van het twee keer per week verschijnende nieuwsblad met dezelfde titel.
De redactie van de Tielse Courant, waar ik toen chef was, wilde tot in de kleinste dorpen een correspondent aanstellen. Met dit doel voor ogen hielden we in hotel Corbelijn in Tiel een informatiebijeenkomst voor mensen die correspondent wilden worden. Ze konden rekenen op een vergpeding van acht cent per geplaatste regel.
De opkomst was goed; een nieuwe krant was kennelijk op zichzelf een nieuwtje. Uit Echteld meldde zich een man in een geblokt overhemd, een figuur met een krachtige uitstraling, een haan- de-voorste. Hans van den Hatert. Hij luisterde aandachtig naar het praatje dat ik het achterzaaltje hield en stak zijn vinger op bij de rondvraag. “Hoe hiette gij ok alweer?”, wilde hij weten. Dat klonk mij echt Betuws in de oren. “Kun je net zo schrijven als je praat?”, vroeg ik op mijn beurt. Hij knikte. Zo werd de rubriek van Hannes geboren. Hannes zou 35 jaar lang elke week op zaterdag in het hoekje linksonder op pagina 3 zijn rubriek Betuwse Praetjes van Hannes volschrijven. Een ongekend succes en een belangrijke trekker voor de krant. Je begon de zaterdagkrant met Hannes, die soms vaak scherpe voorvalletjes in zoveel goedaardig dialect wist te verpakken, dat niemand er aanstoot aan nam.
Dat hij het zo lang vol wist te houden, was te danken aan zijn karakter, aan zijn levenshouding. Hans van den Hatert was ongekend nieuwsgierig. Hij werkte jarenlang als treindienstleider op het NS-station in Tiel en hield elke treinreiziger die hij kende (en dat waren er veel) aan met de vraag. En? Nog nijs? Tips kreeg hij ook van de lezers, van wie er tientallen tot zijn vaste bronnen behoorden. Ze gaven kleine, vaak grappige voorvalletjes door in de verwachting dat Hannes er wel een sappig stukje van zou maken. Daar was hij een meester in, ook al bleef het voor hem toch enigszins tobben om het in het Betuws op te schrijven. Spelling en uitspraak van een dialect zijn lastig aan het papier toe te vertrouwen.
De eerste jaren worstelde hij met de a-klank. Hij schreef praetjes en later praotjes. De laatste jaren, toen zijn rubiek in Dagblad Rivierenland verscheen, vereenvoudigde hij zijn Betuws taalgebruik. Hij schreef de medeklinkers niet meer uit.. Eerst was het hallef, later half. De Neder-Betuwenaar spreekt met een lange oo. Die klank ligt achter in de mond. Hannes probeerde dat aanvankelijk te benaderen. In zijn rubriek schreef hij auto als autoo en zo werd zoo. En lopen loope. Daar stapte hij de laatste jaren vanaf, het maakte zijn rubriek er voor veel mensen die geen Betuwse achtergrond hadden, aanzienlijk leesbaarder op. Zijn column was soms scherp , maar altijd getuigend van een milde en speelse humor, die hem als het ware in de genen zat. Ze gaven een vaak vermakelijke inkijk in het kleine Betuwse leven van alledag. Een inkijk, waarbij Hannes het opnam voor de gewone man, die onrecht werd aangedaan. De daden van de hoge heren kwamen er bij hem meestal minder goed af. Dat geldt ook voor de jagers. Voor de jacht had hij geen goed woord over. Net als voor betweterige burgemeesters.
Cineast Jos Kruisbergen, die in 2003 een film van hem maakte, omschreef hem toen als een Betuws document. Maar Hans was veel meer. Hij was een Betuwenaar in hart en nieren, kenner van de streek bij uitstek, propagandist van het Betuws dialect, schrijver en columnist, verhalenverteller, verenigingsman, overtuigd socialist, amateurhistoricus en een vraagbaak voor iedereen die geïnteresseerd was in de streek, waar hij zo van hield. Als mens was hij een levensgenieter, een vrolijke man die ook anderen blij wist te maken. Een man die de kunst van het leven verstond als geen ander.
In juni 2003, toen hij gestopt was met de rubriek, huldigde de gemeente Tiel hem op de Groenmarkt, waar de Bank van Hannes werd onthuld door wethouder Willem Gradisen. Hannes arriveerde met zijn kleinkinderen in een koets en werd het middelpunt van een spontane openluchtreceptie, waar honderden mensen hem de hand schudden en bloemen aanboden.
Hij overleed in 2013 op 92-jarige leeftijd. Weekblad Ellsevier schreef een in memoriam over hem. Hannes van de Betuwse praatjes is nu uitgepraat. Over hem zullen we nooit uitgesproken raken, zei ik in een toespraak bij zijn begrafenis in Echteld.
Hierbij twee gedeelten uit zijn columns die zijn stijl en verteltrant treffend typeren. En die blijk geven van zijn gevoel voor humor, dat altijd weer de boventoon voerde in zijn rubriek.
Un kwartje minder
In Buure en Errekom gaon we Sientje en Adrie fillisieteere umda hullie fijftieg jaor lang friendin mit mekaor gewies sijn. Bij de fiering fan dit juubieleejum hemme se un lekker boltje gedronke. En geleuf mar gerus dasse un hoop aauwe ferhaole opgedis hemme. Ik wit nie of Sientje da ferhaol nog fertelt fan die gijte die se froeger hadde. Hier kom het.
Bij Sientje tuis hadde se gijte. Nouw wil het gefal da er fan die gijte er eentje rits wier. Dus den bok moes komme. Un kirtje bokke koste in die tijt twee kwartjes. Maonus Koehijm hat un bok. Toen hij bij Sientje en heur gijt kwam, see Sientje: Hier hedde gij al soo faast twee kwartjes. Da bokke wil ik nie sien. Daor wort ik soo naor fan. Neeje, kijnt,see Maonus, da startje gao nie op. Het bokke kos gin twee mar drie kwartjes.
En daor sat Sientje. Un darde kwartje hat se nie. Mar se liet der ijge nie feur één gijtegat fange. De frouw fan Salomo hat gin beetere oplossing kunne bedenke. Se see Het spijt me Maonus, mar meer gelt heb ik niet. Laot de bok er mar feur un kwartje minder in doen. (1982?)
Da huutje mit da fazanteveireke
Er zijn miense gewies die het op de steenfebriek loopend agter de kruiwaage afleeje. Zoo ok Hendrik. Deese wier bij het modderkruije op de Rijssekse steenfebriek De Roodvoet bevonge. Nao vjertien daage tuis te zijn gewies, gong hij wir aon het werrek. En al gaauw daornao kreeg hij wir un fats. Tuis wier hij liefdevol verpleegd. Tog vuulde hij da hij gaauw de klompe agteruit souw gaon gooje. Het liep zuutjes aon af mit hum. Toen zijn vrouwke bij hum aon het bed zat zeej Hendrik: As ik er nie mir zij, dan motte mar wir uit gaon kijke naor un aandere kjal. Waant aanders zij de gij al gaauw van den erremmeester afhankelek.
Gij meug de neije kjal allas wa van mij is gewies geeve. Alleen da huutje mit da fazanteveireke erop, da motte hauwe. Da had ik op toen ik jouw op de Tielse kjermis leerde kenne. En daor heb ik noojt spijt van gehad..
Maar mijn Hendrik tog, hoe kunde nouw zooiets zegge. Ik wil gin aandere kjal mir hemme. Mar as ik oojt un aander vat, dan hoef ge oover da huutje nie in te zitte. Da past hum tog nie . (1993)
Hannes in zijn laatste levensdagen in Vrijthof14 juni 2003, de “Bank van Hannes” is onthuld.
Reacties zijn gesloten.