DIALECT … Betoesche Hutspot
Door Huub van Heiningen op maandag 28 december 2015, geplaatst in Kunst & cultuur, Historie.
Het “Eens zal de Betuwe in bloei weer staan”, heeft het tot nationale hit gebracht, die men tot in de jaren 50 van de vorige eeuw regelmatig in Tiel kon beluisteren. Maar het “Tielse volkslied” – in 1921 geschreven door G.J.P. bij de muziek van Jos Merison ter gelegenheid van het 25 jarig bestaan van het K.T.S.M ???. Wie kent het nog ???
Teksten en muziek van dit “Souvenir de Tiel” liggen veilig opgeborgen in het streekmuseum en het stadsarchief. Misschien dat het, nu met een zekere heimwee naar het verleden gezocht wordt naar de Tielse identiteit, de moeite waard zou zijn het nog eens voor den dag te halen en te pogen er een meezinger van te maken.
Komen trouwens ook de in dialect geschreven stukjes van G.J.P. niet het best tot hun recht door ze te beluisteren ?. Jan Feith – befaamd auteur en sportsman in zijn jaren – zag in die stukjes “de herleving van Jacob Cremer” en gaf er een recept bij: “Lees deze schetsjes hardop voor, voor Uzelf, in den huis’lijken kring, ook in wijderen kring daarbuiten. Want dialecten zijn als muziek: ’t is taal voor onze ooren. De klank ervan geluidt als ’n folkloristische melodie; in geluidsvorm vertegenwoordigt het een van de waardevolste bezittingen uit de schatkamer van ons Nederlandsche taal-eigen. ’t Zijn factoren, onafscheidelijk behoorend tot onze volks-overlevering”.
Jan Feith (1874-1944) schreef dit in zijn voorwoord van het boekske “’n Bètoesche Hutspot” in 1933 bij drukkerij Sint Maarten gedrukt, ter gelegenheid van het feit dat G.J.P zijn 250e stukje had geschreven in het Algemeen Handelsblad. Onder dezelfde kop “Ut de Bètoewe” had Peters toen ook al tientallen stukjes geschreven in “Het Volk”, die hij doorgaans met Batavus ondertekende. Het lijkt er erg op dat G.J.P. zijn soms vrij scherpe aanvallen op het establishment naar het socialistische dagblad stuurde en zijn vooral onderhoudende en vaak humoristische bijdragen voor het liberale Handelsblad reserveerde. Misschien ook wel omdat het Handelsblad beter betaalde.
Voor zijn Bètoesche Hutspot zocht G.J.P. zelf dertig verhaaltjes bijeen die hij zelf het aardigst vond. Ze hebben gemeen dat ze niet strikt aan een bepaalde tijd of gebeurtenis gebonden zijn en nauwelijks Tielenaren aan de vergetelheid ontrukken. Voor Tielenaren is het boekje een typisch hebbeding vanwege de door Johan Ponsioen ontworpen omslag en diens vignetten er in. Enkele verhalen uit de Hutspot zijn hierbij afgedrukt.
Op hoge leeftijd schreef G.J.P. nog “Tiel omstreeks 1900” waarin hij – in gewoon Nederlands – vrij nuchter en objectief vertelt hoe Tiel er in het begin van de 20e eeuw uitzag.
Men kan er uiteraard over van mening verschillen of de in zijn bundel gepubliceerde stukken wel echt de leuktste waren. Wie daarover oordelen wil moet ook in de oude kranten gaan zoeken naar de verhalen van G.J.P., hetgeen voor computerbezitters mogelijk is dank zij onze KB (Delpher). We hebben ook uit deze enorme vijver – heel subjectiel – twee prachtige verhalen van G.J.P. opgevist. De eerste uit 1933 en de tweede uit 1926.
Reacties zijn gesloten.