Dans Macabre
Door Huub van Heiningen op dinsdag 30 juni 2015, geplaatst in Kunst & cultuur.
Vooropgesteld: U moet erin geloven en voor in the mood zijn. Dan pas zal de tuin van het Ambtmanshuis door de Tielenaren ondergewaardeerd en te weinig gebruikt zijn geheimen onthullen. Want als U in de juiste stemming bent en ze horen wilt, zingen daar de doden, die in deze tuin begraven zijn.
De tuin grenst aan de Sint Ceciliakapel, die werd gebouwd in 1494. Daarin hebben bijna 200 jaar achtereen de nonnen, begeleid door een orgel, haar getijden gezongen. Elke morgen al bij het krieken van de dag en daarna nog zes keer. Deze nonnen van het aanpalend klooster – genoemd naar Sint Cecilia, patrones van de zang werden begraven achter de kapel in wat nu een deel van de Ambtmanstuin is. Op een mooie stille morgen, als de zon gaat opkomen en de stad nog slaapt, kan men op die plaats nonnen horen zingen. Het zijn de tot haar liturgie behorende gregoriaanse psalmen. Partituren daarvan zijn teruggevonden in de band van oude folianten in het stadsarchief. Ze zijn enkele jaren geleden wel eens opnieuw gezongen. Dat was om nooit te vergeten.
Hoe tegengesteld daaraan zijn de geluiden, die men zou kunnen opvangen een meter of zes oostwaarts, daar waar nu de fietsenstalling is. De zang en muziek die daar dan te beluisteren is doet denken aan de Danse Macabre van Saint Saens of de Symphonie Fantastique van Hector Berlioz. In 1427 kwam een Utrechtse hulpbisschop naar Tiel om deze grond in te wijden als kerkhof voor de zwervers en aangespoelde drenkelingen. Overledenen, waarvan men niet zeker wist of ze wel gedoopt waren, mochten immers niet in de kerk of in de schaduw daarvan begraven worden. De Tielenaren meden de plaats en noemden het De Duivelshoek. In 150 jaar oude stukken staat de locatie nog altijd als zodanig aangeduid.
Korter bij de ingang van de tuin, enkele meters ten zuidwesten van de zonnewijzer, zou een eenzame dode voor degenen die daarvoor in the mood zijn, geluiden kunnen voortbrengen die doen denken aan A Maidens Prayer
.. Vrijwel direct nadat de opgravingen begonnen, vonden de archeologen in 1994 daar naast de funderingen van de wolfabriek en slechts enkele decimeters onder het maaiveld, een skelet. Aan de hand van het bekken konden zij het determineren als het stoffelijk overschot van een jonge, nog niet geheel volwassen vrouw.
Tussen plm 1820 en 1840 stond hier in de tuin de wolfabriek , waarin enkele tientallen meisjes en jonge vrouwen, garen twijnden en wol spinden. De eigenaren waren met de diaconie en het burgerlijk armbestuur overeengekomen, dat de niet meer naar school gaande meisjes en jonge vrouwen uit de steun trekkende gezinnen hier werken moesten op straffe van verlies hun toelage.
Er werd gedelibereerd over de vraag wat ermee te doen. Daarbij is gesuggereerd via het bevolkingsregister verdwenen jonge vrouwen uit die jaren op te sporen en te onderzoeken of het via DNA-proeven mogelijk zou zijn de dode een naam te geven. De vondst had voor de archeologen echter geen enkele waarde zij wilden op zoek naar de elfde eeuw en op dat moment dreigde het door het wassen van de Waal omhoog komend grondwater hun werktijd te beknotten. Niemand durfde ook het gedoe aan dat het verplaatsen van een stoffelijk overschot meebrengen kan als gevolg van wettelijke regels. Het skelet is daarom weer toegedekt. De jonge vrouw rust daar dus nog altijd op de plaats waar ze waarschijnlijk na een nare ervaring op een akelige manier om het leven gebracht is.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op de Facebook pagina van Huub van Heiningen.
Reacties zijn gesloten.