DIALECT … Polletiek
Door Huub van Heiningen op zaterdag 12 december 2015, geplaatst in Kunst & cultuur, Historie.
“Ge wit wel, ik heb en mier an ’t zuupen, en zou de kôrs op ’t lief kunnen kriegen, as ik dinken kost, dadde en pruuver waort, mar drink toch liever ennen immer vol jenever as dat ge ouw te buuten gaet an polletiek”
Aldus een passage uit een in het Neder-Betuws dialect gestelde brief, die in 1875 door een fruitteler werd geschreven aan zijn in Utrecht studerende zoon. De brief (hieronder volgend) zou een proef zijn van de volkstaal, zoals die in de omgeving van Tiel – en mogelijk in de stad zèlf – in deze jaren gebruikt werd. Zoals dit echter het geval was met tientallen stukken proza en poëzie uit de Geldersche Volksalmanak, werd dit stuk slechts met een paar initialen ondertekend. Dat maakt het moeilijk om te beoordelen in hoeverre het taalgebruik inderdaad representatief is voor de tijd en de omgeving.
De briefschrijver lijkt het correcte Neder-Betuws te gebruiken als we “de lijst van Groothuis” als criterium nemen. Die “Woordenlijst van het Neder-Betuwsch dialect” (http://www.dbnl.org/tekst/beer004onze01_01/beer004onze01_01_0032.php?q=neder-betuwsch) is omstreeks 1880 samengesteld door J.C. Groothuis, schoolhoofd in Maurik en een man met veel belangstelling voor taalgebruik. Dr. Hol schrijft dat deze woordenlijst waardevol is, hoewel er enkele woorden in staan, die er niet in thuis horen.
In 1837 en 1849 verschenen in de Geldersche Volksalmanak interessante, deels in dialect geschreven, dialogen, ondertekend met P.J.C.. Daarin valt gemakkelijk de Tielse apotheker Peter Jan Campagne (1784-1860) te herkennen. (Over hem Biografisch Woordenboek van Tiel, deel 6 pag. 25.) Campagne had zijn apotheek aan de Vleesstraat, schreef een handboek voor jonge mensen die drogist of apotheker wilden worden en was een van de oprichters van het nog altijd florerende Natuurkundig Genootschap Physica. De man had een grote taalvaardigheid en schreef voor de almanak ook gedichten.
In beide dialogen stelt hij de denkbeelden van de Verlichting tegenover het bijgeloof van de eenvoudige plattelandsbevolking. In 1836 komen de in dialect pratende Jerphaes en Jacob in Tiel op bezoek bij “de meester” – P.J.C. zelf dus. Er ontspint zich dan een dispuut over de komeet Halley, die het jaar tevoren aan de sterrenhemel was verschenen. De boeren vonden dat die komeet verantwoordelijk was voor het optreden van de veepest en het mislukken van de aardappeloogst. In zijn eigen soms wat dikdoenerige taal verklaart de meester daartegenover hoe kometen moeten zijn ontstaan en waardoor ze regelmatig kunnen terugkeren.
In de polemiek “Over de duivel” uit 1848 schuiven ditmaal naast Jacob en Jerphaas ook nog de “neven” Geurt en Cornelis aan. Er komen een groot aantal uitingen van bijgeloof ter sprake, waarin steeds de duivel of althans kwade geesten, een rol spelen. De meester geeft voor elk van die uitingen een natuurkundige verklaring. Beide dialogen zijn hieronder in extenso weergegeven.
De vier neefs spreken in dialect, maar de auteur vertelt zo tussendoor dat hij voor deze samenspraak naar L. is gereisd. Daarin mogen we Lienden herkennen. Maar dan gaat het waarschijnlijk toch meer over een Liendens of Neder-Betuws dialect, waarvan het Tiels dialect – zo daarvan ooit sprake was – afweek.
We moeten dus nog op zoek naar een volkstaalschrijver uit Tiel, die het voor zijn stad identieke dialect gebruikte.
Reacties zijn gesloten.