Bonebakker
Door Huub van Heiningen op donderdag 12 januari 2017, geplaatst in Kunst & cultuur, Historie. Maria Cornelia Bonebakker-van Oosterhoudt (1734-1820) en haar echtgenoot Anthonij Bonebakker (1730-1797) afbeeldingen uit Gedenkboek
In de gehele 18e eeuw kende iedereen in Tiel Bonebakker maar was het riskant hem in het openbaar krentenkakker te noemen. Want hij was als banquier of pandjesbaas een man van groot aanzien. Zoals nu zijn in 1792 gesticht bedrijf, de juwelierszaak Bonebakker in Amsterdam, faam geniet als de zilversmid van het Koninklijk Huis.
In de Tielse archivalia blijkt dat ene Hendrik Bonebakker op 19 augustus 1662 een dochter Elisabeth laat dopen in de Sint Maartenskerk. Deze Hendrik Bonebakker procedeerde in 1685 voor de Tielse schepenbank en deed in 1687 een beroep op het stadsbestuur om bemiddeling in een geschil. Mogelijk was hij de vader van de in 1672 in Utrecht geboren Jan Bonebakker, die geldt als de stamvader van de bankiers en juweliersfamilie.
Het is zeer wel denkbaar dat Hendrik Bonebakker in de jaren die volgden op de Franse bezetting (1672-1674) als zetbaas of als bediende betrokken was bij de Tielse Bank van Lening (oftewel De Lommerd). Over de pacht van de tafel (zoals de leenbank ook wel werd genoemd) werd volop geprocedeerd met de familie De Gaay uit de Bommelerwaard. Die had de Bank in 1664 voor twintig jaar gepacht en getekend er jaarlijks 1380 gulden voor te zullen betalen een formidabel bedrag voor die jaren. De Gaay, die o.a. ook de Bank in Buren had gepacht, liet zijn lommerds exploiteren door vertegenwoordigers van het Oude Volk. Anders dan veel christenen hadden die er geen principieel bezwaar tegen om rente te bedingen van uitgeleend geld. In Tiel en Buren exploiteerden Moses Ephraim en zijn broer de Bank van Lening.
Via brandschatting werden de Tielenaren door de fransen fors uitgebuit. Zelfs het kerkzilver kwam in de lommerd terecht en Moses reisde naar Utrecht en Amsterdam om daar geld te halen voor de Tielenaren die hun spullen kwamen verpanden. Enkele jaren na de aftocht van de bezetters bleek daarenboven dat de stadsrentmeester grote bedragen had verduisterd. Er werd jarenlang over de stadsrekeningen geprocedeerd totdat de rentmeester tenslotte in het gevang belandde.
In die financiële puinhoop verschijnt Johannes Bonebakker, naast enkele andere Tielenaren, als belanghebbende in de Bank van Lening. In het begin van de 18e eeuw werd Bonebakker zelfstandig pachter en blijkt hij een noviteit ingevoerd te hebben die het stadsbestuur zeer waardeerde. De niet ingeloste panden werden enkele malen per jaar in het openbaar verkocht en alles wat hij er dan méér beurde dan hij erop geleend had, bracht hij rond de Kerst netjes op het stadhuis.
Johannes Bonebakker was gehuwd met Josina de Merre, bij wie in 1730 een zoon Anthonie werd geboren de grondlegger van het juweliersbedrijf. De familie had economisch gezien de gehele 18e eeuw de wind in de zeilen. Anthonie trouwde in 1756 met Maria Cornelia van Oosterhoudt telg uit een rijke Tielse brouwersfamilie. Het was de pachter van de Lommerd toegestaan 12 tot 22% rente in rekening te brengen en ook daardoor kon Anthonie in een betrekkelijk korte periode een behoorlijk fortuin verzamelen. Ook al omdat hij in 1777 tussen de Weerstraat en het Plein een goede renderende grutterij oprichtte. Mede daardoor was de pandjesbaas in het Tiel van die jaren een man met gezag en aanzien. Maar als in elke familie waren er ook bij de Bonebakkers problemen. Vader Johannes werd in 1750 met een zware krankzinnigheid bezocht en moest tot aan zijn dood in 1781 regelmatig worden verpleegd. Er waren ook nogal wat processen rond erfenissen en boedelscheidingen.
Inmiddels was Antonie die uit de stukken naar voren komt als een beminnelijk mens als pandjesbaas betrokken geraakt in de juwelenhandel en had hij zich via een zwager Van Oosterhoudt ontwikkeld als zilversmid. Dat alles drong hem het hogerop te zoeken en in 1792 in Amsterdam een gespecialiseerde eigen zaak te stichten.
Toen die in 1962 het 175-jarig bestaan vierde maakte M.G.Emeis een gedenkboek waarvoor Prins Bernhard het voorwoord schreef. Want Bonebakker had de kroon gemaakt voor koning Willem II en sindsdien meer zilverwerk gemaakt voor het Koninklijk Huis.
Over de oorsprong van de naam wordt wel eens gespeculeerd. Dat het een verhaspeling is van Boonacker zoals is verondersteld wordt door genealogen verworpen. De middelste letters van een naam werden in de loop der jaren vaak ingeslikt zodat bv Beenhacker gemakkelijk Beenakker werd, maar het omgekeerde is hoogst onwaarschijnlijk. Waren de bonen dus de in Friesland als zodanig bekende witte bollen of hield men ook in de late Middeleeuwen, toen de naam ontstond, van gebakken bonen ?
Zon gekke naam is overigens handig, zo grapt een drager ervan op de sociale media. Het is een naam met karakter en je hebt eigenlijk niet eens een voornaam nodig. Op school hoorde ik geregeld Bonestakker en natuurlijk Bonebakker krentenkakker. Maar het leukst vond ik Bonuspakker.
Het door Bonebakker gemaakte erezwaard voor Chassé (nu te zien in het Streekmuseum)Het zegel van de pandjesbaas Bonebakker op diverse 18e eeuw stukken in het StadsarchiefHet huidige officiële zegel van de juwelier BonebakkerHet familiewapen zoals dat geregistreerd is bij het CBGDe Amsterdamse Gildekamer in 1807 geschilderd door Andries Graffelman. De man rechts is Adrianus BonebakkerAdrianus Bonebakker geschilderd door Adriaan de Lelie. Bron: Gedenkboek
Reacties zijn gesloten.