Gemengd bedrijf op verkommerd land
Door Walter Post op zondag 18 oktober 2015, geplaatst in Historie.
TIEL Het buitengebied rond de stad Tiel heeft weinig meer te maken met het landschap van weleer. Dat komt door de grootscheepse ruilverkaveling die na de Tweede Wereldoorlog in het gebied werd uitgevoerd. Er zijn nog weinig sporen over van toen, op de loop van de meeste wegen na. Des te verrassender om een uiterst gaaf voorbeeld van een boerderij als gemengd bedrijf zoals dat hier eeuwen gewoon was, aan te treffen. Aan de Zoelensestraat in Kapel-Avezaath.
Het was een verrassing, in het hele Betuwse buitengebied zie je deze boerderijsoort zo compleet niet meer. Haast net zo zeldzaam als de handvol onverharde wegen die nog in de gemeentelijke wegenleggers zijn te vinden. Een woonhuis, bakhuis, een kipenren en varkensstal, koeienstal, hooiberg en schuur voor de landbouwgereedschappen. Erachter nog het restant van een hoogstamboomgaard, ernaast een akker, weiland. Gelukkig kun je de geschiedenis van het boerenbedrijf er nog aan herkennen, je zou deze boerderij lieft inlijsten, zo mooi en van historisch belang.
De ruilverkaveling die van de arme komgronden in het West-Betuwe sappige en vooral goed gedraineerde weilanden maakte, zrgde tegelijkertijd voor de sloop van veel boerderijen. De nieuwe tijd was aangebroken, het Rijk wilde de productie van de landbouw bevorderen omdat ook de bevolking sterk groeide. Er was zelfs nog in 1941 een nieuwe wet voor vastgesteld?De West-Betuwe was al spoedig aan de beurt, net als de Over-Betuwe en de rand van de Utrechtse Heuvelrug. Sleutelfiguur in dit hele proces was ir. L. de Jonge, die namens de regering de landinrichtingscommissie leidde. Althans, als ik de woorden van de in 2011 overleden Geldermalsenaar Rochus Timmer juist citeer. Deze lokale historicus bracht zijn werkzame leven door tussen de boeren, zijn landbouwcoöperatie Betuco leverde na herinrichting en drainage van de duizenden hectaren komgrond in het gebied de kunstmest en het veevoer.
Een korte geschiedenisles: wat was dan een boerderij met gemengd bedrijf zoals die sinds de achttiende eeuw in dit gebied werden beschreven? Ir. De Jonge geeft er een mooie definitie van in zijn boek Verkommerd Land uit 1954, waarin de eerste ronde ruilverkaveling wordt beschreven. Een leerzaam boek overigens voor wie is geïnteresseerd in de Betuwse volksaard. Het is antiquarisch nog wel te vinden.
Ruilverkaveling in dit gebied was gecompliceerd. Het ging bijelkaar over meer de 26.000 hectare grond. De eigenaars van de grond waren veelal anderen dan de pachters. Het gepachte land van een boer, kleine boer met 5 tot 8 hecatre, bestond vaak wel uit meer dan 10 ver uit elkaar liggende percelen. En dan nog, al wilden eigenaars en pachters meewerken, je moest als landinrichtingscommissie ook de kwaliteit van grond in acht nemen. De dorpen waren op de stroomruggen (hooggelegen delen) in de streek gegroeid. Daar ligt goede lichte kleigrond langs, waar tegenwoordig de fruitteelt op bloeit. Iets verder weg lag akkerland en in het achterland vond je de laaggelegen komgronden. Droog in de zomer, vaak onder water in de winter en het voorjaar. Veelal te slecht zelfs om vee op te weiden of hooi met enige kwaliteit vanaf te halen.
“Hierbij komt dat alle bedrijven en bedrijfjes gemengd zijn: men heeft akkerbouw, veehouderij en fuiteelt en zo wil men het meestal houden”, schrijft De Jonge. “Hoe on-economisch dat ook is. De grond aaneengesloten achter de boerderij hebben kan ook niet, vanwege het grote verschil in bodemgesteldheid. Het is ook duur in dit gebied, ontginnen van een hectare van de slechtste komgronden komt gauw op 2000 gulden per hectare.” De komgronden beslaan nog steeds een derde deel van het rivierengebied. Alleen merk je van die lage ligging niets meer.
De rest is geschiedenis, wie nu door het veld ten zuiden van Beesd rijdt, ziet er grote aaneengesloten percelen, doorsneden door afwateringssloten, voorzien van drainage. Productieve veehouderijen op de plek waar vroeger niet eens paarden konden worden gehouden, zo slecht was het gras. Ook al die wegen in ons buitengebied zijn nieuw, veel percelen land waren niet eens met paard en wagen bereikbaar, stelt De Jonge. Ontsluiting was vaak het eerste werk. En ontwatering het tweede, maar ook water inlaten in de polders werd voor het eerste geregeld. Er werden gemalen gebouwd.
De boerenbedrijfjes werden verplaatst, voor een nieuwe boerderij golden gunstige hypotheekvoorwaarden. In de loop van de jaren zestig kwamen in de dorpen dan ook veel boerderijtjes leeg te staan: ze werden opgekocht door ‘stadsen’ en mooi verbouwd. Daarbij gingen schuren en schuurtjes vaak tegen de vlakte, aanpalende akkers of boomgaarden werden verkocht en bebouwd met doorzonwoningen, de dorpen kregen in die periode hun moderne vorm.
Wie het beter weet mag het zeggen: maar de boerderij aan de Zoelensestraat in Kapel-Avezaath zou best wel eens de laatste in zijn soort kunnen zijn. Het openluchtmuseum heeft zo’n mooi exemplaar niet. Zuinig op zijn, zou ik zeggen.
Reacties zijn gesloten.