Vergeten kerkhof
Door Huub van Heiningen op vrijdag 2 oktober 2015, geplaatst in Historie.
De kerk van Zandwijk, die lang geleden stond aan wat nu het Nachtegaalslaantje is, moet oeroud zijn geweest. Rink gaat er in zijn ‘Beschrijving der Stad Tiel’ vanuit dat die kerk al gesticht werd in het jaar 695 toen de bewoners van dit gebied zich tot het christendom hadden bekeerd. De kerk was toegewijd aan de in 672 overleden Sint Vincentius. Uit het gegeven dat Zandwijk tot de Neder-Betuwe en Tiel tot de Tielerwaard behoorden en dat beiden onder ander dekenaat resorteerden mag worden afgeleid dat Zandwijk los van Tiel is ontstaan en misschien zelfs ouder is. De kerk van Zandwijk wordt voor het eerst genoemd in 1006 toen bisschop Ansfried het klooster Hohorst belastte met het patronaat ervan, maar is ongetwijfeld veel ouder.
Na de invoering van de Reformatie in 1578 en het verbod tot uitoefening van de katholieke godsdienst is de kerk van Zandwijk in of rond 1584 afgebroken. De kerk had toen al erg veel geleden omdat het gebouw in het schootsveld lag van de soldaten die de stad Tiel aan de oostzijde verdedigden – eerst in 1572-1578 tegen aanvallen van de Geuzen en daarna tegen aanvallen van de Spanjaarden. Uit diverse klachten aan het Hof van Gelre blijkt dat er in die jaren terwille van de verdediging van Tiel ook diverse burgerhuizen zijn afgebroken.
Het is onbekend hoe de kerk van Zandwijk eruit zag. Het gebouw is terug te vinden op de kaart van Jacob van Deventer uit plm 1550 en op een ongeveer tien jaar oudere schets, die de landmeter maakte terwille van een procedure over zandbanken in de Waal. Waarschijnlijk was het een vrij grote tufstenen kerk en omdat tufsteen in de 16e eeuw kostbaar was, kan ook een groot deel van de fundering verdwenen zijn. Maar enig archeologisch onderzoek naar resten van de Sint Vincentiuskerk is nooit verricht. We weten het eenvoudig niet.
Wel staat vast dat er, toen de kerk rond 1580 werd afgebroken, al vijf of meer eeuwen lang in de schaduw van het godshuis doden werden begraven en dat daar, ook nadat de kerk was verdwenen, nog heel veel inwoners van Tiel en Zandwijk zijn begraven. Want vooral de bewoners van Zandwijk waren grotendeels katholiek gebleven en wilden alleen dáár begraven worden. Totdat ze in 1836 grond geschonken kregen om aan wat nu de J.D. van Leeuwenstraat is, een eigen R.K. begraafplaats aan te leggen.
Het Zandwijkse kerkhof kwam na de invoering van de Reformatie onder beheer van de Hervormde Gemeente (toen Nederduits Gereformeerde Gemeente) en de pastorie van Zandwijk, die overeind was gebleven, werd in gebruik gegeven aan de tweede Tielse predikant. Het kwam er op neer dat degenen die hun familielid “op Zandwijk” wilden begraven voor het “overluiden van de doden” , het gebruiken van de baar etc. betalen moesten aan de koster van de hervormde kerk. Maar de “protestantisering” verliep zeer traag zodat b.v. in het midden van de 18e eeuw hooguit 40% van de bevolking van de stad Tiel belijdend lidmaat van de Hervormde Kerk was. Daardoor werden er in de 17e en 18e eeuw op het Zandwijkse kerkhof meer doden begraven dan in of naast de Sint Maartenskerk.
De status van het Zandwijkse kerkhof veranderde pas principieel in 1828 toen GS van Tiel eisten dat er een algemeen kerkhof zou moeten zijn. Onder invloed van de Kerkelijke Commissie van de Hervormde Gemeente besliste de gemeenteraad echter op 10 mei 1828 dat de twee “buitenkerkhoven” , Ter Navolging met 2484 m2 en het Zandwijkse kerkhof met 1305 m2, onder beheer van de kerkelijke commissie zouden moeten blijven. In Arnhem hield men echter voet bij stuk – als de beide begraafplaatsen kerkelijk bleven dan zou de gemeente opgelegd worden een nieuwe algemene begraafplaats aan te leggen. De raad koos toen eieren voor zijn geld en in december 1828 werd het Zandwijkse kerkhof dus gemeentelijke begraafplaats. Het kerkhof werd toen vergroot tot 1881 m2
Er werd veel gebruik van gemaakt totdat de katholieken een eigen begraafplaats kregen en het gemeentebestuur in 1852 teleurgesteld moest constateren dat er op het gemeentelijk kerkhof dat jaar niet meer dan 37 doden waren begraven. De raad besloot daarom in 1854 dat, om belastingverhoging te ontkomen, de klok die in een klein torentje op het Zandwijkse kerkhof hing, samen met nog wat archeologische vondsten te verkopen.
Maar het tijd keerde voor de dodenakker. Enerzijds door de cholera en anderzijds doordat Tielenaren, die sowieso niet op protestantse grond begraven wilden worden of dat niet wilden omdat de grondwet van 1848 kerk en staat nog wat duidelijker gescheiden had, voor deze begraafplaats kozen. In 1857 bijvoorbeeld kocht burgemeester P.A. Reuchlin een stukje van het Zandwijkse kerkhof om daarop een familiegraf te kunnen oprichten. Er werd weldra weer zo intensief van de begraafplaats gebruik gemaakt, dat de raad op 24 oktober 1866 een post op de begroting zette om de begraafplaats flink te vergroten.
Het noodlot wilde echter dat de cholera, die tot de uitbreiding ervan had bijgedragen, ook weer een plotseling einde maakte aan het begraven aan het Nachtegaalslaantje.
Nadat in voorgaande jaren de samenleving erin geslaagd was de pest in te dammen, was in de 19e eeuw de cholera vrij onverwachts een even besmettelijke als gevreesde epidemische volksziekte geworden. Ook in Tiel, waar de ziekte zich voor het eerst openbaarde in de zomer van 1833 toen er in enkele weken 29 mensen aan bezweken. Op 3 september 1849 werd de nieuwe Korenbeurs officieel geopend met een sobere plechtigheid, omdat er in de voorgaande dagen 24 Tielenaren waren bezweken aan de cholera.
Een groot probleem was het isoleren van de zieken en het opbaren van de aan de pest gestorvenen. In de zomer van 1874 werd daarvoor een lijkenhuis gemaakt op het Zandwijkse kerkhof.
Ondertussen was er een gespannen sfeer ontstaan tussen de gemeente en de plaatselijke artsen, die het stadsbestuur verweten onvoldoende maatregelen te nemen tegen de besmettelijke ziekte. In mei 1875 opende dokter Kuthe de openlijke aanval door in een krantenartikel te stellen dat “in Tiel artikel 18 van de wet houdende voorziening tegen besmettelijke ziekten niet behoorlijk wordt nageleefd’. Enkele weken later nam zijn collega dokter Pameijer het stokje over. Hoewel men de veroorzaker van de ziekte nog niet kende, was voor iedereen duidelijk dat de vele open riolen in de verspreiding van ´de bacillen´ een belangrijk aandeel hadden. Daarom hadden er al veel Tielenaren in hun kleinste kamertje een ton laten plaatsen, die door een particulier bedrijf wekelijks werd geleegd met de `boldootkar´. Pameijer liet een zestigtal Tielenaren tekenen op een request aan de raad werd gericht, waarin er op aangedrongen werd het tonnenstelsel van gemeentewege in te voeren zodat ook in de volkswijken zo weinig mogelijk faecaliën in de open rioleren zouden terechtkomen.
Ook de provinciale gezondheidscommissie kwam tot de conclusie dat de telkens terugkerende cholera-epidemiën in Tiel te wijten waren aan de slechte hygiënisch toestanden in de gemeente. Daarbij kwam dan ook het Zandwijkse kerkhof in beeld, waar men op warme dagen de cholera kon ruiken.
In het najaar van 1879 werd Pameijer in de gemeenteraad gekozen en op 26 mei 1880 betoogde hij daarin dat er met de grootst mogelijke spoed een ander kerkhof in gebruik moest worden genomen omdat “de algemene begraafplaats voor de gezondheid schadelijke uitwasemingen heeft’. Waarschijnlijk was de zeer actieve arts er debet aan dat al in de raad van 30 juni 1880 een stuk van K.C. van Beusekom op tafel kwam waarin de eis werd gesteld het Zandwijkse kerkhof te sluiten omdat anders de gemeente verantwoordelijk zou worden gesteld voor het uitbreken en de gevolgen van de pest.
Het ging toen ineens met een sneltreinvaart. Nog geen maand later, op 28 augustus 1880 besloot de raad om een hectare grond aan te kopen nabij de Hooge Weide (nu de Kloosterbuurt) om daar een nieuwe algemene begraafplaats aan te leggen. Daarvoor werd 3000 gulden beschikbaar gesteld. Dat nieuwe gemeentelijke kerkhof werd op 15 juni 1881 officieel in gebruik genomen en op dezelfde dag werd het Zandwijkse kerkhof gesloten.
Sindsdien bleef de oeroude begraafplaats jarenlang onaangeroerd. Het gras erop werd soms verpacht, in 1912 mochten de gemeente-arbeiders in hun vrije tijd de noten plukken op de oude Zandwijkse begraafplaats en in 1914 bepleitte de burgemeester van het verwaarloosde gebied een mooi gemeentelijk park te maken. Maar een deel van de raad wilde het terrein bebouwen – de belangrijkste vertolkers van die visie waren de ondernemer Ebben, die een maalderij had in de directe omgeving en – buiten de raad de aannemer L.H. Beutener. Nog een alternatief was het aanleggen van een schoolwerktuin, maar na een felle discussie in de raad op 14 februari 1927 kreeg het voorstel om de grond te verkopen voor woningbouw een meerderheid.
Er werd een plan gemaakt om langs het wat te verbreden Nachtegaalslaantje acht woningen met een diepe tuin te realiseren en langs de Grotebrugsegrintweg vier wat duurdere woningen. Op 25 september werden de bouwkavels in De Beurs op een openbare veiling verkocht om in totaal, inclusief de te vellen bomen 6956 gulden op te brengen.
Tevoren waren de erfgenamen van Reuchlin aangeschreven met de vraag wat er moest gebeuren met de zerk op het familiegraf en de stoffelijke resten van de burgemeester en diens dochter. Die zijn overgebracht naar het familiegraf van de Tydemans op Ter Navolging. In de contracten voor de verkoop van de gronden of de bestekken voor de bouw van de twaalf woningen is geen enkele bepaling opgenomen aangaande de resten van de duizenden andere doden, die in dit gebied ooit zijn begraven. Die heeft men in vrede laten rusten.
Een kaart uit 1544 van “eilanden” in de Waal, waarop als oriëntatiepunt ook de kerk van Zandwijk is getekend.De kaart van Jacob van Deventer uit plm 1550De cholera daalt neer op de stad – een Franse krantentekening uit de 19e eeuwHet door dr. J.K. Pameijer als eerste getekende request uit 1875Het verkavelingsplan voor de huizen op het Zandwijkse kerkhof
Reacties zijn gesloten.