Uithangborden

Door Huub van Heiningen op donderdag 2 juli 2015, geplaatst in Openbare ruimte.

Laten we de winkels in het Tielse stadscentrum de oude namen teruggeven. Het leek zo’n aardig idee en ik bleek medestanders te hebben. Achteraf heb ik er dan ook spijt van gehad dat ik de handschoen zo snel in de ring heb geworpen.

Ooit hadden alle winkels in de binnenstad een naam. De verplichte huisnummers (die overigens in de Waterstraat vaak niet eens meer terug te vinden zijn) dateren van 1930. Eerder was de gemeente ingedeeld in wijken en had (sinds 1884) elk pand als aanduiding een letter en een nummer erachter. Daar vóór hadden met name de winkels een naam die uitgedragen werd op een gevelsteen of uithangbord. In het stadsarchief zijn ongeveer 200 namen terug te vinden van zakenpanden in de Tielse binnenstad. Enkele voorbeelden: de Coninginne (naar Elisabeth I van Engeland), de Snoeck, de Golden Coetswagen, de Meermin, de Vlucht naar Egypte, de Pelicaan, de Hulk, de Wildeman, de Gouden Vinck, het Bruine Paard, Hof van Vreugde, Emmaus, Sint Lucas, Antwerpen etc. etc. Aan de naam is doorgaans een verhaal verbonden en ze hebben gemeen, dat ze zich lenen voor een stilistische uitbeelding. Van Lennep en Ter Gouw schreven over aard en betekenis van de “Uithangteekens” in 1868 een standaardwerk dat vrij te downloaden is.

In de negentiende eeuw moest iedereen die in de binnenstad iets van de gevel wilde uitsteken (tot en met een eenvoudige vlaggenstokdrager toe) daarvoor vergunning vragen en tekeningen indienen bij het college van B&W. In die tijd was het gebruikelijk geworden de naam van een bedrijf of een pand aan een smeedijzeren drager met ornamenten te hangen. Ook daarvan zitten nog aardige voorbeelden in het stadsarchief. Nadat we (mijn echtgenote en ik) in oude Engelse stadskernen hadden gezien welk effect dat zou hebben, heb ik de Welstandscommissie het plan voorgelegd om te pogen de winkelpanden weer een naam te gaan. Die namen zouden dan, voorzien van een stilistische uitbeelding, aan een haaks op de gevels te bevestigen smeedijzeren drager gehangen kunnen worden.

De commissie, toen nog onder leiding van Pieter van Veen, was enthousiast maar vond wel, dat een dergelijke verfraaiing van de binnenstad beter tot zijn recht zou komen als de op de straat staande borden zouden verdwijnen. “In de winkelstraten moet je kunnen flaneren – om je heen kunnen kijken. Mooie etalages of fraaie uithangborden hebben weinig zin als de voetganger in de eerste plaats bedacht moet zijn op obstakels op zijn weg. Mensen moeten op elkaar wachten om er langs heen te kunnen; voor kinderwagens of scootmobielen wordt door die borden de doorgang soms stomweg geblokkeerd. Onbewust ergert iedere bezoeker van de binnenstad zich eraan, zoals men zich eraan zou storen als er draden over de weg gespannen werden”.

De opticien in het pand dat vroeger “het Princejaght” heette, omdat Maurits daarachter in de 16e eeuw met het Statenjacht afmeerde, was erg enthousiast. Anderen gaven het idee het voordeel van de twijfel. Snel bleek echter dat veel winkeliers geen afstand wilden doen van de borden. “We hebben de gemeente moeten betalen om die dingen te mogen plaatsen en danken er een deel van onze omzet aan”.

Een warm medestander trof ik ook in het pand op de hoek van de Kerkstraat, dat toen werd ingericht voor de Etos. Dat pand heette vroeger “de Craen” naar een met menskracht en een tredrad aangedreven kraan voor het lossen en laden van schepen. De fundering daarvan is nog altijd zichtbaar in de beschoeiing van de stadsgracht. De enthousiaste bedrijfsleider had echter een restrictie – alleen een bepaalde dienst op het hoofdkantoor in Amsterdam kon beslissen over het uiterlijk van de Tielse Etos. Ik kreeg de naam en het telefoonnummer mee en maakte een afspraak in Amsterdam.

Gewapend met wat tekeningen die we hadden laten maken ben ik naar Amsterdam gegaan, waar me een akelig koude douche wachtte. De mevrouw die erover ging vond het idee “achterlijk” en probeerde me duidelijk te maken hoe een winkelpand er in de 21e eeuw behoorde uit te zien. Die van de Etos moesten overal hetzelfde aanzien krijgen. Ze bleek Tiel goed te kennen en wees me erop, dat heel wat zaken in de Waterstraat eigendom waren van een winkel keten, waarvoor haar bureau ook werkte. “Ook daar hoeft U dus niet met die flauwekul aan te komen”.

Van pure chagrijn heb ik op de terugweg in de trein alle tekeningen etc. die ik had meegenomen kapot gescheurd en in de afvalbakken gedeponeerd

Reacties zijn gesloten.

Geverifieerd door MonsterInsights