Metaforen

Door Huub van Heiningen op maandag 25 juli 2016, geplaatst in Kunst & cultuur, Historie.

“Het welke Chrisostomus ook uytdrukt, seggende soo in de steeden geen Regenten waeren wij souden wilder als de wilde beesten leven malkanderen niet alleen bijtende maer ook verscheurende”.

Aldus een opvallend citaat uit een betoog uit 1778, afkomstig van een bekende Tielenaar, Johan Richard van Lidth de Jeude (1754-1803); vurig patriot en in de ogen de regenten een rebellenleider, wiens leven op het schavot zou zijn beëindigd als hij in 1787 het land niet zou zijn ontvlucht. (over hem dr. E. Smit in Biografisch Woordenboek van Tiel, deel 3).

Het stuk is te vinden in de omvangrijke collectie “brieven aan de magistraat” in het stadsarchief. Het is een naar de gewoonte van die tijd zeer lang juridisch betoog, dat echter opvalt door de vele metaforen. Ook het handschrift lijkt overeen te komen met dat van de bekende patriot.

Het ging eigenlijk om een simpele zaak. Hieronymus van Wessem, die tevoren ook in het schippersgild op dezelfde manier voor enige revolte had gezorgd, had begin december 1777 met nog enkele trawanten tijdens de “teerdagen” van het kramersgild geweigerd mee te betalen aan het gelag. Dit omdat naar hun mening de gildebestuurders weigerden rekening en verantwoording af te leggen over hun gevoerde financieel beleid. De heren hadden een (verloren gegane) petitie (“schriftuur van doleantie”) opgesteld die door tientallen Tielenaren was getekend en bol stond van beschuldigingen in de richting van de gildebestuurders. Die hadden op hun beurt de advocaat Johan Richard van Lidth de Jeude en de procureur F. van Beusichem ingeschakeld om een verweerschrift te maken en “de partije” de jas uit te vegen. En tegelijk het stadsbestuur, dat het geschil diende te beslechten, wat te paaien:

“ja het was te wenschen dat meer lieden van Hoger Rang, soo als oudtijds wel plagt te wesen sig aldaar telkens lieten vinden, dan sou het occasie geven dat quaadaardige lieden sig absenteerde”.

“De partije slaat van den beginne de bal al mis; tusschen wat se seghen en de waerheyt is het verschill even groot als tusschen een mars of casse met koopmanschappen en een coopvaerdijeschip” . “Want dat koomt hier te pas als het roer van een oorlogsschip en het rat aen een kruywagen”  En “daar in is soo weinig overeenkomst als tusschen het spek en een jood sijn maag”.

De bestuurders vragen zich af “Is het waard om over zulk een geringe saeck soo veel straatgerugt en zulk geloop langs de deuren te maken en zoveel papier te bekladden” Maar ze twijfelen niet. “Dit is mogelyck door een verkweertheyd in het hersengestel door parthijen en die van haren raden onnosel voorgebragt. Het is seker niet genoegt dat de doode in de graave die zig niet kunnen defenderen sulk een vrevel werd aangevreeven en dat maar met bloote gezegdens voortgekomen uyt imaginable hersengeswellen van parthijen”.

Aldus pende Johan Richard enkele tientallen kantjes vol. Met het resultaat dat het stadsbestuur “de parthije” veroordeelde mee te betalen in de kosten. Maar voorts wel als “opperdecanen” het bestuur van het gilde tijdelijk overnam om de boeken grondig te kunnen bestuderen.

Reacties zijn gesloten.

Geverifieerd door MonsterInsights