De oude gierpont

Door Huub van Heiningen op donderdag 10 september 2015, geplaatst in Historie.

Merkwaardig dat de reizigersvereniging Rover de “Vrienden van de Voetveren” wil laten geloven, dat er al in de 17e eeuw een gierpont voer tussen Tiel en Wamel. Die gierpont was namelijk bij lange na zo oud niet als wel vaker beweerd wordt. Dat is ook een beetje sneu voor de Wamelse feestneuzen, die de naam van hun carnavalsvereniging aan een oeroud fenomeen ontleend meenden te hebben.

Eerst de feiten. Al rond 1600 – waarschijnlijk in 1599 – werden er proeven genomen met een gierpont op de Waal tussen Waardenburg en Zaltbommel. In 1657 werd er in Nijmegen een gierpont in gebruik genomen naar het concept van Hendrick Heuck, die lang gezien is en zichzelf ook etaleerde als de uitvinder van het systeem. In de 18e eeuw werden op de Rijn, Lek, Maas en IJssel tientallen gierponten in gebruik genomen. Als we een mislukte poging in 1794 even buiten beschouwing laten, dan kreeg Tiel pas voor het eerst in mei 1827 een gierpont. Naarmate de gemotoriseerde scheepvaart groeide belemmerde de Tielse gierpont de doorvaart op de Waal. Bij de Rotterdamse reders – voor wie de gierpont ‘de rode vlek tussen Rotterdam en Basel’ heette, was de ergernis zodanig gegroeid dat besloten werd om de gierpont op woensdag 22 augustus 1956 opzettelijk te overvaren. Na deze geruchtmakende “bijna-ramp” zwichtte het gemeentebestuur voor de druk, die al jarenlang door rijk en provincie was uitgeoefend en werd de zeer lucratieve gierpont uiteindelijk in maart 1957 definitief uit de vaart genomen. De Tielse gierpont is dus slechts 130 jaar in de vaart geweest en dat is, gezien het gebruik van het fenomeen elders, een betrekkelijk korte periode.

Er is al vrij veel geschreven over het Tielse Veer. De oud-burgemeester N.F. Cambier van Nooten maakte er een klein boekske ‘Uit de geschiedenis van het Veer TIEL-WAMEL’ over en drs A. van den Bos en drs W.van den Bos-Kraaijeveld publiceerden in het Lustrumboek 2006 van de Oudheidkamer een lang stuk over het veer.  In deze digitale beschouwing wordt het fenomeen vooral behandeld vanuit andere bronnen – de resoluties van de magistraat, de archieven van de gilden en de stadsrekeningen.

Systeem

Het giersysteem is vrij bekend. In het midden van de rivier is een zwaar anker aangebracht met een lange kabel, waaraan een langwerpige pont hangt als een slinger in een klok. In het midden van de rivier liggen kabel en pont haaks op elkaar en door de pont schuin te trekken wordt het vaartuig door de kracht van de stroom naar de oever gedrukt. De langskabel wordt grotendeels over bootjes (bochtaken) gelegd om hem boven water te houden. Omdat gebruik wordt gemaakt van natuurlijke energie (de stroom) is de gierpont de meest milieuvriendelijke en voor de exploitant ook meest lucratieve methode om mensen, voertuigen en dieren over te zetten. De rivier, die altijd stroomt, levert de kosteloze energie. Het grote nadeel ervan is, dat de gierpont altijd de helft van de rivier afsluit voor de doorgaande scheepvaart.

In het Louvre hangt een aan Bartholomeus van der Helst toegeschreven schilderij van Hendrick Heuck en zijn vrouw. De laatste heeft het octrooi op haar schoot en Hendrick zelf wijst met zijn wandelstok aan waarop dat betrekking heeft: de gierpont die op zijn advies in 1657 in Nijmegen in de vaart werd gebracht. Maar in het Nijmeegs Katern van Numaga van oktober 2008 toonde René van Hoften voor het eerst aan, dat het een historische vergissing was Hendrick Heuck als de uitvinder van de gierpont te zien. In het archief van het Huis Waardenburg zitten stukken waaruit blijkt dat al in 1599 een zekere Pieter Gabriëls Croon van de Staten-Generaal het octrooi kreeg om tussen Waardenburg en Zaltbommel een pont in de vaart te brengen op een door hem ontwikkeld principe. Dat blijkt een gierpont te zijn. Waarschijnlijk voer er al sindsdien bij Bommel een gierpont over de Waal. Het is (totdat wellicht uit nieuwe archiefvondsten het tegendeel blijkt) mogelijk te veronderstellen dat Heuck het octrooi van Croon of diens erfgenamen kocht, maar dat betekent geenszins dat hij de uitvinder van het giersysteem was.

Van Goyen

In de late middeleeuwen was er al een veer tussen Tiel en Wamel. Verder kunnen we in de geschreven geschiedenis niet teruggaan. Dat legde aan op de noordelijke oever op de plaats waar nu het Nachtegaalslaantje op de dijk komt, zoals dat ook te zien is op een schilderij van Jan van Goyen uit 1646 (zie elders op deze site). Dat lag in het oude Zandwijk zodat oude gegevens erover vooral in het archief van Zandwijk gezocht moeten worden. Het was een particulier veer, maar het stadsbestuur was voor de helft eigenaar van het recht om een veer over de Waal te mogen exploiteren en had daardoor een stevige vinger in de pap in het beheer ervan. Dat blijkt b.v. uit een besluit van 1654 waarbij de magistraat de veerman Evert Schoor het stadsburgerschap en recht om lid van een gilde te zijn ontneemt omdat hij geweigerd had voor de stad gratis rijs te vervoeren. Bekend is dat de magistraat in 1682 de andere aanspraken op een deel van het veerrecht afkocht. Vanaf dat jaar moesten belangstellenden het veer van de stad pachten om het vervolgens met eigen vaartuigen te exploiteren. Dat waren zeilschepen van uiteenlopend type, soms als de platte aak, de hengst of de vlieger aangeduid.

Het antwoord op de vraag waarom het stadsbestuur het veer in bezit wilde hebben is te vinden in de notulen van de magistraat. Op 30 augustus 1680 wordt daarin bepaald dat de secretaris Van Lidth de Jeude de pacht van het stadsveer in ontvangst zal nemen om het te diverteren (verdelen). Op 10 april 1693 is de notulist nog duidelijker als hij vastlegt dat de inkomsten van het veer en de bank van lening altijd bestemd waren geweest als tractement voor de leden van de magistraat. Die inkomsten lopen echter achteruit zodat het nodig is de stadsbestuurders ook uit andere bronnen te betalen. Rond 1700 kennen de leden van het stadsbestuur zichzelf een vast bedrag toe als salaris zodat de pachtopbrengsten van het veer vanaf 1702 worden verantwoord in de stadsrekeningen. Steeds als er in de loop van de 18e eeuw plannen voor verbetering van het veer worden ingediend tekent het stadsbestuur erbij aan dat de opbrengst van  het veer ’tot de considerabelste incomens’ van de stad behoren, waaraan niet getornd mag worden.

Concurrentie

In 1702 bracht de verpachting van het veer 600 gulden op. Die opbrengst stijgt bij iedere zesjaarlijkse verpachting om in 1775 een top van 1382 gulden te bereiken en vervolgens te dalen. De oorzaak daarvan is af te leiden uit de tientallen klachten over het omzeilen van het veer. Als de waterstand laag is drijven de boeren hun dieren met een roeibootje er achteraan de Waal over. In Leeuwen is er een ‘bol’ waar schepen kunnen aanleggen en Druten heeft zelfs – hoezeer Tiel trachtte dat te verhinderen – een voetveer. Via deze accomodaties zetten bijna dagelijks schokkers en andere kleine schepen mensen, dieren en goederen over die volgens de regels het veer Tiel-Wamel hadden moeten kiezen.

Maar het is niet alleen de vrees dat veranderingen teveel kosten, die verhindert dat ook Tiel een gierpont krijgt. De rivier wordt hier vooral bij laagwater door zandbanken gesplitst in twee geulen en om te trachten land te winnen, pogen verschillende partijen door de aanleg van kribben of ritsen de stroomgeulen te verplaatsen. Er kan tussen de aanlegplaats aan de Echteldsedijk en ‘de oude veerweg’ aan de Wamelse kant, dan ook niet recht overgestoken worden. Het vergt zelfs veel kennis van de locale situatie en stuurmanskunst om met een ‘vrijvarende’ zeilpont de oversteek te maken. Soms vergt zo’n oversteek enkele uren. Reizende kooplieden mijden dus het Tielse veer en er zijn veel klachten van Maas en Walers, die graag wat gemakkelijker naar de Tielse markten zouden willen.

Kramersgilde

Dat geldt natuurlijk ook andersom. In de eerste maanden van 1784 neemt het Kramersgild daarom het initiatief om handtekeningen te verzamelen voor een petitie die op 17 maart aan het stadsbestuur wordt aangeboden. Er staan 120 handtekeningen onder van winkeliers en handwerkslieden die betogen dat het zoveel gemakkelijker is in Utrecht te komen dan in Maas en Waal. Want over de Rijn liggen gierponten, terwijl Tiel een veer heeft dat al vele jaren een belemmering is voor handel en nijverheid. Ook in Holland weten ze met gierponten zoveel gemakkelijker aan de overkant te komen.

Het stadsbestuur is erg gevoelig voor de argumentatie en laat door het aanplakken aan de stadspoorten en een advertentie in een courant weten 30 gouden ducaten uit te loven voor een goed plan om voor de stad Tiel een gierpont te ontwerpen, die zal moeten aanleggen bij de Westluidense poort. Want voor die nieuwe pont zal ook een nieuwe stek, korter bij de binnenstad, gevonden moeten worden. 

Er komt maar één reactie op en die is afkomstig van Nolbeek, de veerman van Nijmegen en die komt op 3 mei 1784 naar Tiel om zijn plannen te ontvouwen. De Waal is hier echter veel breder, ondieper en grilliger dan in Nijmegen en de man kan het stadsbestuur niet overtuigen dat zijn plannen in Tiel uit te voeren zijn. Nadat het stadsbestuur samen met veerman Van Soest nog eens in Bommel is wezen kijken, waar het allemaal zoveel beter gaat, wordt besloten maar een volgende prijsvraag uit te schrijven met 60 gouden dukaten als beloning voor een goed plan. Het resultaat is nog teleurstellender: niemand reageert.

Boesses

Zodat de zaak weer jarenlang blijft rusten. Totdat twee hoge heren zich ermee gaan bemoeien. De eerste is de in 1742 geboren Adriaan Boesses stammend uit een Tiels regentengeslacht. Zijn moeder is de burgemeestersdochter Suzanna van Lidth de Jeude die hem een enorm huis aan de Achterweg (nu het Weeshuis) naliet. Hij is lid van de Tielse magistraat en bevriend met stadhouder Willem V, die hem niet alleen tot schepen van Tiel maar ook tot burgemeester van Haarlem heeft benoemd. Adriaen is een jaar of tien in Batavia geweest, waar hij voor de tweede keer trouwde en als planter en koopman een vermogen verdiende. Dat stelde hem in staat het huis te (Boven)Leeuwen te kopen, waardoor hij zich Heer van Leeuwen en Puiflijk mag noemen. De tweede, die wat meer op de achtergrond blijft, is baron van Delen van Druten, die ook heer van Wamel is. De twee laten op 7 januari 1794 aan de magistraat weten dat ze plannen voor een gierpont hebben en daarover willen overleggen. Het eerste resultaat daarvan is dat Boesses op 8 maart van dat jaar het Tielse Veer pacht.

Revolutie

Maar nog voordat de heren iets van hun plannen hebben kunnen uitvoeren, vallen de Franse troepen ons land binnen en die brengen ook in Tiel de patriotten aan het bewind. De militairen, die in verband met hun eigen troepenbewegingen de rivier over moeten kunnen steken, melden zich op 20 juli 1795 bij het nieuwe stadsbestuur met de eis dat er een gierpont moet komen. Ze hadden er al een in gereedheid liggen op de rivier de Lippe en die is al onderweg naar Tiel.

Wat er dan verder gebeurt is onduidelijk. Boesses zelf is, zoals zoveel regenten, ondergedoken en laat zijn zaken over aan zijn secretaris Meynhardt. Van hem eist het patriotse stadsbestuur dat hij nakomt wat op 7 maart 1794 met Boesses is overeengekomen. Waarschijnlijk heeft de man die een jaar geleden nog een hele serie titels voerde en nu ‘de burger Boesses’ is geworden, de uit Duitsland afkomstige gierpont overgenomen. Dat moet een pont zijn geweest, die volgens een latere getuigenis, groter was dan die van Nijmegen. Maar het ziet er naar uit dat dit vaartuig niet of niet lang in de vaart is geweest. De geplande aanleg van veerhoofden riep weerstand op van de zalm- en elftenvisser, die tot aan het Hof toe procedeerden tegen de komst van een gierkabel, die hen brodeloos zou maken. Er onstond voorts een hooglopend geschil tussen de pachter van het veer en het stadsbestuur. De oude magistraat zou beloofd hebben in de haven bergplaats voor de gierpont en het andere materiaal te zullen reserveren en de nieuwe magistraat ontkende dat ten stelligste. Duidelijk is wel dat beide partijen elkaar niet mochten.

Boesses overleed in 1808 en zijn erfgenamen deden veel moeite om van de pachtovereenkomst af te komen, die de familie alleen maar veel narigheid had opgeleverd en veel geld had gekost. Uiteindelijk werd de overeenkomst in 1811 ontbonden en dan is de stad zelf weer eigenaresse van het veer.  Als op 24 april 1813 – ongetwijfeld met het oog op de voorgenomen terugtocht van de Fransen – de Maire moet vertellen wat de capaciteit is van het Tielse veer, dan laat hij weten dat er twee schuiten met zeilen en vier roeibootjes beschikbaar zijn. In noodgevallen kunnen nog elf schippers opgetrommeld en enkele roeiboten gevorderd worden. Als de wind dan gunstig is kunnen per twaalf uur 12.000 man, 720 paarden en 30 rijtuigen worden overgezet. Geen gierpont dus.

Vooralsnog ook nog niet nadat ons land in 1814 onder Willem I een koninkrijk is geworden. Het nieuwe, door hem benoemde stadsbestuur ziet kennelijk ook geen oplossing voor de problematiek. Op aandrang van Frans van der Wielen uit Wamel, die het veer in 1818 voor 1430 gulden per jaar pachtte spant de gemeenteraad van Tiel in 1821 een proces aan tegen de exploitant van het voetveer in Druten, die ook paarden en voertuigen over zet. Maar Tiel verliest; de officier van justitie in Nijmegen laat weten, dat er geen wetsbepalingen zijn die dit overzetten verbieden. De veerman krijgt dan een reductie van 430 gulden op zijn pachtsom.

De eerste

In 1826 laat het provinciaal bestuur een ‘statistiek’ opmaken van de economische situatie in Gelderland, waarin wordt opgesomd waar en hoe de rivieren overgestoken kunnen worden. Wijzend naar Tiel heet het daarin ‘Op dit punt zoude eene gierbrug van het hoogste belang zijn, alzoo men, tusschen Nijmegen en Tiel, op eenen afstand van vijf en een half uur gaans, nergens eene geschikte communicatie tusschen de beide oevers der Waal bezit’. Op verzoek van het provinciaal bestuur maakt de dijkstoel van Tiel en Zandwijk dan in november van dat jaar een plan voor een gierpont. Terwijl pachter Van der Wielen een dergelijk vaartuig bestelt, worden daarvoor aan beide zijden voorzieningen getroffen. Die gierpont wordt in mei 1827 in gebruik genomen.

Terwille van het nieuwe systeem werd het veer enkele tientallen meters stroomafwaarts verlegd tot nabij ‘het Houten Wambuis’. Het oude door Van Goyen geschilderde veerhuis speelde als zodanig al 130 jaar geen rol meer, al bleef het een markante uitspanning aan de Echteldse dijk. Omdat het geen eigendom van de stad was, belemmerde het de mogelijkheden het veer te verpachten. Op 30 april 1695 kwam de magistraat tot de conclusie dat het veer niet te verpachten was omdat er geen bekwaam veerhuis bij was. Daarom werd voor 810 gulden van Jacques Pelle ‘het Houten Wambuis’ aan de Echteldse dijk aangekocht. Dat werd opgeknapt werd en van stadswege aan de pachter van het veer ter beschikking werd gesteld.

Veerplaat

Om op de eerste gierpont te kunnen komen moesten de gebruikers vanuit Tiel eerst naar de ‘Veerplaat’ (de latere Groene Krib) waarop een aanlegsteiger was gemaakt. Maar al vanaf het begin bleek dat op de Waal – toen en nu de drukst bevaren rivier van Europa – een gierpont en het scheepvaartverkeer elkaar niet verdragen. Van der Wielen gaf in 1837 meer dan 2.000 gulden uit om een aanlegsteiger te maken aan de Wamelse kant, maar die werd door een zeilschip overvaren. Ook zijn bochtaken moesten het soms ontgelden, zodat zijn gierpont vaak aan de wal lag en passagiers met zeilschepen moesten worden overgezet. In overleg met de ingenieurs van rijkswaterstaat – die begonnen waren met de ‘normalisatie’ van de Waal – werd daarom in 1845 besloten het veer ‘naar beneden te halen, tot voor de stad’. Na een korte proefneming met een aanlegplaats aan de andere kant van de Nieuwe Kade, kreeg het veer de route, die het ook nu nog altijd vaart. Toen daarvoor aan beide kanten voorzieningen waren gemaakt en het veer op 29 september 1847 opnieuw werd verpacht, werd het echter voor de neus van Van der Wielen afgemijnd door Jacobus de Jongh uit Culemborg.

In datzelfde jaar mengde ook de Tielse smid en uitvinder Gijsbert Stout zich in de discussies met de vraag of het zin zou hebben voor de oeververbinding gebruik te gaan maken van stoomkracht. Samen met een groep andere Tielse zakenmensen richtte hij zich tot het college van B&W met het verzoek het veer voor 20 jaar te mogen pachten voor 1.200 gulden per jaar om ingrijpende verbeteringen aan te brengen. Het college wees echter dit verzoek af omdat het veer voor 1.510 gulden per jaar verpacht was aan De Jongh.

Door de verplaatsing van het veer was ook Het Houten Wambuis aan de Echteldsedijk overbodig geworden en De Jongh, die een ijzeren gierpont had besteld wilde een veerhuis bouwen aan de Wamelse kant. Daarop vooruitlopende kreeg hij in 1848 toestemming om aan de buitenkant van de walmuur naast de Waterpoort een stenen ‘veertent’ met een plat dak te bouwen. Die ‘veertent’ – wat vergroot ondertussen – is nog altijd achter de Waterpoort te vinden.

Gijsbert Stout

In mei 1867 kregen de raadsleden Gijsbert Stout en mr. Spiering de meerderheid van de raad achter zich met een voorstel om voor het veer een stoomboot te laten maken. Het werd een slepende kwestie, want het zou nog veertien jaar duren tot de stoomboot in de vaart genomen werd. Stout was toen overleden maar de boot kreeg zijn naam. Sindsdien waren er twee mogelijkheden om mensen en voertuigen over te zetten: met de gierpont en met een aan het stoombootje gekoppelde pont. Er werd bij voorkeur alleen met de gierpont gevaren. Dat vergde immers geen brandstof en het veer werd weldra weer ‘een van de meest considerabele inkomstenbronnen van de gemeente’.

De geschiedenis van de gierpont wordt vanaf 1867 eentonig. De eerste stoomboot werd vervangen door een tweede en die werd opgevolgd door een motorbootje Gijsbert Stout. Maar de gierpont bleef, ook al werd er enkele malen een vaartuig vervangen. Wat toenam was echter de ergernis van de scheepvaart.

Lesje

Na de oorlog, al in 1949 was het Tielse veer verreweg het drukste van Gelderland geworden en werden op aandringen van GS plannen gemaakt voor algeheel vrijvarende ponten. Maar Tiel aarzelde. De exploitatie van een dure vrijvarende pont zou niet langer de winsten opleveren die in Tiel gebruikt werden voor de wederopbouw.  De aarzeling van Tiel droeg ertoe bij, dat de Provinciale Staten in 1954 besloten, een vrijvarende pont tussen Druten en Ochten in de vaart te brengen. Bezwaren van Tiel werden aan de kant geschoven en de provincie bestelde bij Friedrich Clausen in Duitsland een ultramoderne schroefloze vrijvarende pont, die in de herfst van 1956 in gebruik werd genomen.

De rijksoverheid had ondertussen aan Tiel een bijdrage van 300.000 gulden beschikbaar gesteld en op 2 februari 1956 kwam in de vergadering van de Provinciale Staten een voorstel aan de orde om een bijdrage van 200.000 te verlenen. De verhoging van de Wamelse veerweg zou 600.000 gulden kosten en de nieuwe pont 462.000 gulden. Omdat de exploitatie alleen maar geld zou gaan kosten had de gemeente Tiel echter ook om een bijdrage in de exploitatiekosten gevraagd. Die wens werd door het met de Tielse wethouder bevriende statenlid Chr. Matser ter discussie gesteld. De behandeling van de kwestie in de provinciale staten werd uiteindelijk op verzoek van Matser uitgesteld om te onderzoeken of de provincie voor Tiel niet méér kon doen.

De statenvergadering en de problematiek rond de Tielse gierpont werden op 3 februari uitvoerig weergegeven in De Tijd en mede daardoor sloegen in Rotterdamse rederskringen een paar stoppen door. Al maandenlang werd daarin hardop gezegd dat het de hoogste tijd was om de gehate Tielse gierpont maar eens met geweld uit de weg te ruimen. De kwestie is verjaard en kan nu dus wel verteld worden. Op woensdag 22 augustus 1956 werden op de Waal voor Tiel zowel een demonstratie met een nieuwe pont als een aanvaring met de gierpont volledig in scene gezet, zonder dat daar waarschijnlijk andere Tielenaren ooit erg in hebben gehad.

Bijna-ramp

In Rotterdam waar ik die dreigende verhalen al menigmaal had opgevangen, had ik gevraagd me een seintje te geven als men echt iets zou gaan uitspoken. En zowaar: op de bewuste woensdagmorgen kreeg ik het telefonisch verzoek naar Dordt te komen, waar ik kon opstappen op een duwboot. Ondertussen was op die zonnige zomermorgen Friedrich Clausen met zijn nieuwe pont, die in Ochten dienst zou gaan doen, naar Tiel gekomen. Bij de op de Nieuwe Kade toegestroomde publiek oogstte Clausen veel verbazing en bewondering door met de door vier onderwaterpropellers aangedreven pont op de Waal pirouettes te draaien alsof hij zich op de dansvloer bevond.

In Dordt werd mij niet alles aan de neus gehangen, maar ik kreeg sterk het gevoel dat er allerlei autoriteiten van rijkswaterstaat en mogelijk ook de rivierpolitie in burgerkloffie aan boord waren. De heren bleken te weten dat Clausen met een demonstratie bezig was en ze maakten me al snel medeplichting door me nauwkeurig te laten uitleggen hoe na het aanleggen van de gierpont eerst voetgangers en fietsers en daarna auto’s er af gingen. ‘We moeten hem dus inderdaad te grazen nemen direct als de laatste auto eraf is’, was de conclusie.

Voor de operatie hadden de heren een provisorische zware duwboot gecharterd waarvoor ze een voor de sloop bestemd sleepschip Cornelia hadden gespannen, dat als stormram zou fungeren. Omdat men besefte dat door de voorgenomen operatie mensen overboord zouden kunnen slaan, volgde een kleine boot met wat extra reddingsboeien en zwemvesten het stroomopwaarts varende convooi. Rond 8 uur naderde de duwboot met het sleepschip ervoor langs de Wamelse oever de gierpont en waarschijnlijk is niet gemerkt dat het een wat rare combinatie was, die daar kennelijk rustig lag te wachten totdat de gierpont de vaarweg vrij zou maken. In de stuurhut werd die pont met verrekijkers in de gaten gehouden en juist op het moment dat de laatste auto eraf ging rijden klonk een ‘Jetz geht losz’. De klap was hevig. De Cornelia knalde er met zoveel geweld op dat niet alleen de gierkabel brak maar de pont ook los van de aanlegsteiger werd gerukt. De pont dreef dus stuurloos stroomafwaarts en toen op de duwboot duidelijk was geworden dat er niemand overboord geslagen was, werden de champagneflessen ontkurkt.

De aanvaring heeft in Tiel veel indruk gemaakt. Naar de oorzaak van de bijna-ramp is – voorzover ik me herinner – nooit een onderzoek ingesteld of schadevergoeding geclaimd. De raad besloot weldra een nieuwe pont te bestellen en enkele maanden later, in maart 1957, maakte de naar prinses Juliana genoemde laatste Tielse gierpont zijn laatste heen en weertje.

Van die laatste uitvaart van de gierpont is een fotoreportage gemaakt, die we binnenkort ook op deze site zullen zetten.

Twee knipsels uit de kranten van donderdag 23 augustus 1956, aanwezig op het stadsarchiefTwee knipsels uit de kranten van donderdag 23 augustus 1956, aanwezig op het stadsarchiefHendrick Heuck op een schilderij in het LouvreHendrick Heuck op een schilderij in het LouvreKaart van Rijkswaterstaat uit plm 1845 waarop het trace van de eerste Tielse gierpont is getekend.Kaart van Rijkswaterstaat uit plm 1845 waarop het trace van de eerste Tielse gierpont is getekend.Foto uit 1971 met Het Houten Wambuis en op de achtergrond het huis van de bakenmeesterFoto uit 1971 met Het Houten Wambuis en op de achtergrond het huis van de bakenmeesterHet eerste stoombootje Gijsbert Stout in 1904Het eerste stoombootje Gijsbert Stout in 1904Een romantisch plaatje uit 1910Een romantisch plaatje uit 1910De gierpont Zeldenrust IDe gierpont Zeldenrust IDe Tielse ponten rond 1950De Tielse ponten rond 1950De later verlengde "Veertent" uit 1848De later verlengde “Veertent” uit 1848

Reacties zijn gesloten.

Geverifieerd door MonsterInsights